Openbaringen 4:5
B) De gemeente tijdens de grote verdrukking
Samenvatting van het vorig artikel
De Heer Jezus heeft beloofd de zijnen te komen halen om ze in het vaderhuis te brengen (Joh. 14). Daarbij worden zij, die in Christus ontslapen zijn, opgewekt (1 Thess. 4), en de gelovigen, die op dat ogenblik leven, worden veranderd (1 Kor. 15). Beide groepen worden met een verheerlijkt lichaam (Fil. 3) de Heer tegemoet gevoerd in de lucht (1 Thess. 4). Deze gebeurtenis is dus volkomen onderscheiden, zowel van de opstanding van de doden, die geoordeeld worden voor de grote witte troon (Openb. 20), als van de verschijning van de Heer op aarde om de volken te oordelen (Zach. 14; Matth. 25).
De opname van de gelovigen vindt plaats vóór de grote verdrukking. De gemeente wordt bewaard voor het uur van de verzoeking. Niets staat de vervulling van deze belofte in de weg. Geen enkele gebeurtenis behoeft er aan vooraf te gaan. De Heer heeft beloofd spoedig te komen (Openb. 3 en 22) en dan zal Hij zijn gemeente redden van de komende toorn, die in de dag van de toorn over deze aarde wordt uitgegoten (Rom. 2; Openb. 6; 1 Thess. 1). Pas als de gemeente met de Heilige Geest is weggenomen, kan de antichrist, de zoon van het verderf, zich in zijn ware karakter openbaren en daarmee wordt de grote verdrukking ingeluid (2 Thess. 2 en 1 Joh. 4).
Twee consequenties…
Deze stelling, dat de gemeente vóór de grote verdrukking wordt opgenomen in het vaderhuis, brengt twee gevolgen met zich mee. Ten eerste moeten er dus tijdens deze periode opgewekte en verheerlijkte heiligen in de hemel zijn.
Ten tweede kunnen de gelovigen die de grote verdrukking op aarde meemaken, niet de kenmerken van de gemeente dragen. Dat wil zeggen:
a) deze gelovigen zijn niet door één Geest tot één lichaam gedoopt, waarbij alle verschil tussen Israël en de volken is opgeheven;
b) ze vormen niet een geestelijke tempel op aarde, waarin geestelijke offers worden gebracht, los van enige heilige plaats op aarde;
c) ze zijn niet aan Christus verbonden als de bruid van het Lam.
Er kunnen nl. niet twee gemeenten zijn. Er is maar één lichaam van Christus, één huis van God, één bruid van het Lam. Een gemeente verheerlijkt in de hemel en nog een andere gemeente op aarde, is Schriftuurlijk een onmogelijkheid. Ook is het onmogelijk, dat slechts een gedeelte van de gemeente wordt opgenomen en een ander gedeelte de grote verdrukking doormaakt. Want het lichaam van Christus wordt als een onverbreekbare eenheid in de bijbel voorgesteld. Er zijn maar twee alternatieven: of alle gelovigen, van Adam af tot aan de “jongste dag”, behoren tot de gemeente en die gemeente gaat door de grote verdrukking; of de gemeente wordt gevormd door de gelovigen vanaf de pinksterdag tot de opneming vóór de grote verdrukking. Welnu, dit laatste leert de Schrift. En als het mogelijk is de twee hierboven genoemde consequenties uit de bijbel aan te tonen, dan zijn daarmee weer twee krachtig sprekende bewijzen voor de opname van de gemeente, voorafgaand aan de grote verdrukking, aangevoerd.
Opgewekte en verheerlijkte heiligen
Van de twee consequenties is de eerste, nl. dat er tijdens de grote verdrukking opgewekte en verheerlijkte heiligen in de hemel zijn, het moeilijkst aan te tonen. Van de heiligen, die tijdens de grote verdrukking op aarde leven, wordt namelijk wel een vrij uitvoerige beschrijving gegeven, maar van de heiligen in de hemel niet. Toch worden deze wel voorgesteld, maar alleen symbolisch onder het beeld van 24 oudsten. We moeten dus eerst vaststellen wie met deze oudsten worden bedoeld, willen we kunnen spreken van een nieuw bewijs. Hierbij volgen we twee methoden. We zullen eerst nagaan wie er met deze oudsten niet bedoeld kunnen zijn, om vervolgens aan de hand van hun beschrijving te zien wie er wel mee bedoeld zijn. De oudsten worden vermeld in Openb. 4:5; 7:11, 13; 11:16; 14:3 en 19:4. Deze gedeelten vormen dus het veld van onderzoek.
Wie zijn het niet?
Theoretisch gezien doen zich de volgende mogelijkheden voor:
1) de 24 oudsten zijn engelen of “engelachtige wezens”;
2) het zijn ontslapen gelovigen;
3) het zijn de vertegenwoordigers van de schepping;
4) het zijn opgewekte en verheerlijkte heiligen.
In Openbaring 4 en 5 wordt de troon van God voorgesteld. Achtereenvolgens bevinden zich in drie kringen rond die troon:
a) vier levende wezens. Volgens Ezech. 1 en 10 zijn het cherubs, dat zijn de uitvoerders van Gods regerende macht;
b) Heel het boek de Openbaring, dus ook hoofdstuk 2 en 3, heet profetie (zie hfdst. 1:3).
c) De brieven moeten niet afzonderlijk naar de zeven gemeenten, maar het hele boek moet naar elk verzonden worden. De brieven vormen dus een onlosmakelijk geheel met het boek.
d) Het getal zeven is kenmerkend. Er waren meer dan zeven gemeenten in Asia. Dat de Heer er juist zeven uitkoos, heeft een betekenis. Zeven is het getal van volkomenheid, zowel in kwade als in goede zin. Deze zeven brieven geven dus een totaal voorstelling, een totaal ontwikkeling.
e) Er zit een duidelijke volgorde in de brieven. Het begint met het verliezen van de eerste liefde en eindigt met een ergerlijke lauwheid, die tot gevolg heeft dat de Heer de gemeente uit zijn mond spuwt.
f) elke brief is volgens een bepaald systeem opgebouwd en wijst heen naar de komst van de Heer. Zoals: “Ik kom spoedig tot u en ik zal strijd tegen hen voeren met het zwaard van mijn mond” (2:16).
“Wat gij hebt, houdt dat vast totdat ik kom” (2:25).
“Als gij dan niet waakt, zal ik tot u komen als een dief en gij zult geenszins weten op welk uur ik tot u komen zal” (3:3).
“Ik kom spoedig, houd wat gij hebt” (3:11).
In feite geven deze zeven brieven ons een profetische kerkgeschiedenis in een notendop. Pas na “wat is” – een periode waarin God wacht met het gericht – komt “wat hierna gebeuren zal” – dat is de periode dat God zijn oordelen op aarde zendt. En juist in die periode, in die afdeling wordt melding gemaakt van 24 oudsten in de hemel, terwijl de naam gemeente niet meer wordt genoemd.