1-Koningen 13:2 – Geen gemeenschap
Bovenstaande uitspraak is een onderdeel van het merkwaardige voorschrift, dat een profeet uit het tweestammenrijk Juda ontving. God had hem opgedragen naar het rijk van de tien stammen. Israël, te gaan om Jerobeam het oordeel aan te zeggen. Dat oordeel luidde:
“Altaar, altaar, zo zegt de Here: zie, een zoon zal aan Davids huis geboren worden met name Josia; en hij zal op u de priesters der hoogten slachten, die offers op u ontsteken, en mensenbeenderen zal men op u verbranden” (1 Kon. 13:2b).
Ongeveer 300 jaar later is dit oordeel in vervulling gegaan, zoals 2 Kon. 23: 16 getuigt. Deze opdracht aan de profeet ging gepaard met het volgende voorschrift:
“Eet er geen brood en drink er geen water, en keer niet terug langs de weg die gij gekomen zijt” (1 Kon. 13:9).
Dit voorschrift heeft niet zozeer praktische als wel symbolische betekenis. Het eerste deel is duidelijk genoeg. Eten. En drinken is een beeld van rustig verkeer met elkaar. Anders gezegd: een beeld van gemeenschap. We vinden daarvan aanwijzingen in 1 Kor. 5:11; Openb. 3:20 etc. Welnu. God kon niet rustig verkeren onder Israël. De beeldendienst van Jerobeam was een verhindering voor gemeenschap. Daarom mocht de dienstknecht van de Heer er ook niet vertoeven. Zijn gedrag moest voor Israël een teken zijn, dat God geen gemeenschap met hen mocht hebben.
Geen schaduw van omkering
Het tweede deel: “Niet terugkeren langs de weg die gij gekomen zijt”, is minder “doorzichtig”. Het beduidt dat God niet terug zou komen op het oordeel dat Hij liet aankondigen. In feite illustreert het een uitspraak van de apostel Jakobus, dat bij God geen verandering en geen schaduw van omkering is (Jak. 1:17) evenals de tekst: “Ook liegt de onveranderlijke Israëls niet en kent geen berouw; want Hij is geen mens dat Hij berouw zou hebben” (1 Sam. 15:29). Het oordeel van God was onherroepelijk, God komt op zijn wegen niet terug. We vinden deze zelfde gedachte uitgedrukt in Ezech. 1. Van de vier levende wezens die Ezechiël ziet en die de uitvoerders zijn van Gods regering staat:
“Zij keerden zich niet om als zij gingen, zij gingen ieder recht voor zich uit”.
De Heer behoeft niet op zijn wegen terug te keren. Hij vergist Zich niet. Zodat Hij iets moet terug nemen of herstellen. Nimmer wijkt Hij af van zijn Goddelijke beginselen. Om het met nog een andere tekst uit het nieuwe testament te zeggen:
“Als wij ontrouw zijn: Hij blijft trouw, want zichzelf kan Hij niet verloochenen” (2 Tim. 2:13).
Vaak beschouwt men deze tekst als een troostrijke boodschap. Zo in de zin van: al zijn wij dan ontrouw, de Heer blijft gelukkig getrouw en vergeet ons niet. Dat is echter beslist niet de bedoeling. De betekenis is, dat als wij een verkeerde weg gaan, de Heer niet met ons mee gaat, waardoor Hij zijn beginselen van recht en gerechtigheid zou verloochenen. Integendeel, God moet ons dan tegenkomen met zijn oordeel, zoals Hij het Jerobeam moest doen.
Niet terugkeren naar Egypte
Dezelfde gedachte van onveranderlijkheid van Gods besluiten vinden we ook in het koningsbevel, opgetekend in Deut. 17:14-20. Vers 16 luidt:
“Maar hij zal niet veel paarden houden en het volk niet naar Egypte terugvoeren om zich veel paarden aan te schaffen; want de Here heeft tot u gezegd: Op deze weg zult gij nooit meer terugkeren”.
De slavernij in en verlossing uit Egypte was een eenmalige zaak en moest dat ook zijn, gezien de symbolische betekenis van de verlossing door het werk van Jezus Christus eens voor altijd volbracht. In dit licht bezien begrijpen we, wat voor een grote zonde het was van het restant der Joden dat na de val van Jeruzalem tegen het woord van de profeet Jeremia in toch zijn toevlucht in Egypte ging zoeken (Jer. 41:16-43:7).
De koning van Assyrië
Tegenover de onveranderlijkheid van de wegen van God komt het falen van de mens des te duidelijker uit. Hoe dikwijls moet hij afbreken wat hij eest heeft opgebouwd, omdat hij zich tegen God keert. Hoe dikwijls moet hij terugkeren op de weg, omdat hij zijn voornemen niet kan uitvoeren. Ook hiervan geeft het Woord van God een mooie illustratie. Koning Sanherib van Assyrië poogde Jeruzalem in te nemen. Hizkia komt daardoor in grote nood, maar ontvangt van de profeet Jesaja een heilrijke boodschap waarin God van Assyrië getuigt:
“Omdat gij tegen Mij geraasd hebt en uw overmoed tot mijn oren is opgestegen, zal Ik mijn haak in uw neus slaan en mijn bit in uw mond leggen, en u doen terugkeren langs de weg die gij gekomen zijt”.
Een les voor ons
Het voorgaande bevat voor ons een ernstige les. Ten eerste laat het ons de majesteit van onze God zien. Maar ten tweede ligt er een waarschuwing in om geen eigen wegen te gaan. Want dezelfde weg die we in eigenwil gaan, moeten we ook weer terug leggen. Abraham ging naar Egypte, maar hij moest op dezelfde weg terugkomen. Naomi ontweek naar Moab, maar ze moest met leed beladen terugkeren. Dat geldt echter niet alleen van onze praktische wandel, het gaat ook op voor de leer die we aanhangen. De Galatiërs hadden het evangelie aangenomen, en waren zonder werken der wet gerechtvaardigd geworden. Onder invloed van wettisch gezinde leraars gingen ze er toe over de besnijdenis weer in te voeren en zich onder de wet te stellen. Dan moet de apostel hen ernstig vermanen, dat als iemand opbouwt wat hij eerst heeft afgebroken, hij zich als een overtreder gedraagt. Want óf het afbreken was fout, óf het weer opbouwen (Gal. 2:17, 18). Het is dus uiterst belangrijk om in ons leven van elke dag ons te laten leiden door de Heer. Het veranderen van betrekking, het kiezen van ene levenspartner, het zich ergens vestigen enz. enz. moet alles gebeuren in afhankelijkheid van de Heer. Hij heeft ons zijn Geest gegeven en wil ons ook in deze praktische, voor sommigen misschien onbelangrijk lijkende vragen, leiden. En we kunnen de wil van de Heer weten als we onze eigen wil onderworpen hebben.
Hetzelfde geldt voor de “leer”. Laten we toch Schrift met Schrift vergelijken en oppassen voor eigen meningen, waardoor we afgevoerd worden op een weg, waarop we met schade en schande terug moeten komen. Petrus was bekeerd, dat was een eenmalige zaak. Maar doordat hij de Heer verloochende, kwam hij op een weg die hij weer terug moest afleggen. Dat is de inhoud van het woord: “Als gij eens zult bekeerd (weergekeerd) zijn”. Wat een leed, berouw, schaamte enz. heeft dat echter voor Petrus meegebracht.
We zijn eenmaal bekeerd van verloren zondaars tot kinderen van God. Dat hoeft en dat kan geen tweede maal. Laten we wat de praktijk van ons leven betreft ook aan eenmaal genoeg hebben.