Twee ontsnappingstheorieën
Men heeft twee theorieën opgeworpen om de uitspraken van de Schrift te ontzenuwen. De ene is de leer van de alverzoening, de ander die van de zielsvernietiging. De eerste wordt o.a. door de adventisten aangehangen, de laatste door de Jehova’s-getuigen.
De alverzoening houdt in dat uiteindelijk alle mensen en volgens sommige aanhangers zelfs de duivel en zijn engelen behouden zullen worden. De straf der hel is dan slechts een loutering waaraan een eind komt. Met allerlei gekronkelde uitleggingen tracht men de begrippen “eeuwig”, “onuitblusbaar”, “niet uitgeblust”, “worm die niet sterft” van hun kracht te beroven. Deze verklaringen zijn zo menselijk en gezocht dat ik ze niet eens de eer van een weerlegging wil aandoen. Ieder kind van God kan het ongeestelijke van deze redeneringen gemakkelijk aanvoelen. Wel zal ik nog enkele bijbeluitspraken aanvoeren die deze theorie weerleggen.
De leer van de zielsvernietiging houdt in dat de mens in het oordeel ophoudt te bestaan. Men maakt daarbij praktisch geen onderscheid tussen de ziel van de mens en van het dier. Dat doen vele aanhangers van de alverzoeningsleer trouwens ook niet. Ziel is eigenlijk niets anders dan leven, zo zegt men. En “verderf” zou niets anders zijn dan vernietiging. De aanhangers van deze leer moeten natuurlijk ook de hierboven aangevoerde begrippen wegredeneren. Ook van deze leer zal ik, behalve wat in het voorgaande al is aangetoond, de onschriftuurlijkheid door bijbeluitspraken laten zien.
Hierbij valt nog op te merken, dat beide theorieën de toestand van de mens tussen het sterven en de opstanding in hun eigen licht bezien. Volgens de adventisten slaapt de ziel in die periode, hij leidt dus een onbewust bestaan. Volgens de Jehova’s-getuigen bestaat de mens in die periode eigenlijk niet meer. Op dit punt ga ik echter slechts terloops in bij de bespreking van de tweede theorie.
De leer van de alverzoening
De dwaling van deze leer is het eenvoudigst aan te tonen door de konsekwenties er van te trekken en die te toetsen aan de Schrift.
De Heer Jezus zegt, dat de lastering van de Geest de mensen niet vergeven zal worden (Matth. 12 : 31, 32) -ik laat daarbij in het midden wat die lastering inhoudt, want dat is hier het punt niet- Nee, zeggen de alverzoeners, na de loutering van de hel zullen ook die lasteraars de hemel binnengaan. Met andere woorden: ze zullen toch nog vergeving ontvangen.
De Heer Jezus zegt van Judas, dat het beter was geweest als hij niet geboren was (Matth. 26 : 24). Nee, zeggen de alverzoeners, ook Judas zal eenmaal de heerlijkheid beërven. Met andere woorden: ook voor Judas is het goed, dat hij geboren is en bestaan heeft.
De Heer Jezus zegt: wie de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien (Joh. 5 : 36). Nee, zeggen de alverzoeners, ze zullen het leven wel zien, alleen een beetje later dan de gelovigen.
De Heer Jezus zegt, dat God de wereld zo lief gehad heeft, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft. Nee, zeggen de alverzoeners, je kunt als ongelovige sterven en toch het eeuwig leven ontvangen.
De Schrift zegt dat het einde van de vijanden van het kruis van Christus het verderf is (Fil. 3 : 18). Nee, zeggen de alverzoeners, hun eind is de zaligheid.
De Heer Jezus zegt, dat de onrechtvaardigen zullen gaan in de eeuwige pijn, maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven. Nee, zeggen de alverzoeners, de onrechtvaardigen gaan evengoed in het eeuwige leven.
Er zouden nog meer punten aan te voeren zijn, maar deze zijn toch wel voldoende om het onschriftuurlijke van de alverzoeningsleer aan te tonen.
Ook de satan …
Op één punt wil ik toch nog ingaan. De aanhangers van de alverzoeningsleer trachten hun leer te rechtvaardigen door zich te beroepen op de tekst: “God is liefde”. De eeuwige straf van de hel zou strijden met dit wezen van God. Dit is in feite een gevoelsargument. Zij vergeten dat er ook staat: “God is licht”. De liefde van God zal verheerlijkt worden in het feit dat de hemel gevuld zal zijn met geredde zondaren, die verlost zijn door het bloed van het Lam. De gerechtigheid van God zal eveneens verheerlijkt worden in het oordeel over de goddelozen. Daarin zal gezien worden dat het geen lichte zaak is om de Zoon van God te verwerpen.
Verder werpen zij tegen dat de toestand van eeuwige heerlijkheid “ontsierd” zou worden als er nog een sfeer was waar de goddelozen tot in eeuwigheid gepijnigd worden. Volgens hen zal God iedere herinnering aan de zonde te niet doen. Zij trachtten deze redenering – want meer dan een menselijke redenering is het niet – te steunen met de tekst: “God zal zijn alles en in allen” (1 Kor. 15 : 28) en de uitdrukking: “tijden der herstelling van alle dingen” (Hand. 3 :21).
Hier hoeft alleen maar tegenover gesteld te worden dat het werpen van de duivel in de poel van vuur (Openb. 20 : 10) en van de doden, die geoordeeld zijn voor de grote witte troon, plaats vindt na het duizendjarig rijk, als Christus het koninkrijk aan de Vader gegeven heeft en God alles en in allen is. En Hand. 3 : 21 slaat helemaal niet op een herstel zoals zij voorgeven, want die tekst vervolgt: “waarvan God sinds oude tijden gesproken heeft door de mond van zijn heilige profeten”. Waarvan hebben die profeten gesproken? Wel van de tijden van verkwikking, waarin er vrede op aarde heersen zal (het 1000-jarig rijk). Van dat herstel hebben ze gewaagd.
Bovendien: de konsekwentie van deze leer is dat ook de duivel en zijn engelen behouden zullen moeten worden. Hun eeuwige pijniging zou de heerlijkheid evengoed ontsieren als het eeuwig oordeel van de goddeloze mens. Als “alle dingen” werkelijk betekent wat zij zeggen, dan moeten ook de duivel en zijn engelen in hun vorige toestand worden hersteld.
De meeste alverzoeners durven deze konsekwentie niet voor hun rekening te nemen. Maar er is geen andere mogelijkheid. Wie hier a zegt moet ook b zeggen.
Als de Schrift zegt, dat “het eeuwige vuur bereid is voor de duivel en zijn engelen”, dan zeggen zij: “Nee, het is geen eeuwig vuur en die plaats is niet definitief voor de duivel bereid. Uiteindelijk is er voor de duivel en zijn engelen ook een plaats in de hemel bereid”.
De leer van de zielsvernietiging
De aanhangers van deze dwaling verwerpen de leer van de alverzoening als een absurd en onhoudbaar systeem. Maar dat wil niet zeggen dat ze daarom de leer van een eeuwig verderf als schriftuurlijk aanvaarden. Integendeel, zij hebben een theorie opgesteld die naar hun gedachten met beide afrekent. En gezegd moet worden dat hun systeem veel beter in elkaar sluit, dan de leer van de alverzoening. Zij gaan de bijbel met een streng doorgevoerde menselijke logika te lijf. Zonder zich af te vragen wat de bijbelse inhoud van een woord is, geven ze aan bijbelse begrippen een puur menselijke inhoud. Een paar voorbeelden:
eeuwig leven is niet anders dan altijd bestaan;
verderf is totaal verderf, dus vernietiging, ophouden te bestaan;
dood is eenvoudig dood, niet-bestaan.
Natuurlijk goochelen ze eveneens en vrijwel op dezelfde manier als de alverzoeners met de begrippen “eeuwig”, “onuitblusbaar”, “niet-uitgeblust” en “worm die niet sterft”. Maar dat kunnen we laten voor wat het waard is.
Van meer belang is hun opvatting over de “ziel”, die trouwens weinig of niet verschilt van die van de alverzoeners. Volgens hen is de ziel niet een apart onderdeel van de mens, dat blijft voortbestaan als het lichaam sterft. De ziel is niet anders dan het leven. Als het lichaam sterft, houdt het leven op en bestaat de mens niet meer. Sommigen van hen beroepen zich ook nog op de tekst dat de dood het loon op de zonde is. Als iemand dus is gestorven, heeft hij zijn straf al, de vernietiging zou dan die straf zijn. Van een onsterfelijke ziel wil men niet weten, want alleen God bezit onsterfelijkheid. Deze opsomming van hun leerpunten moge voldoende zijn. Ik ga voorbij aan de specifieke leer van de Jehova’s-getuigen (zij zijn niet de enige vertegenwoordigers van de vernietigingsleer) aangaande de eeuwige toestand van het volk van God, verdeeld in diverse klassen, met een hemels regerend deel en een groep op aarde enz. daar dit de kern van de zaak niet raakt. Het gaat ons om het punt of er een eeuwige straf der hel is, ja of nee.
Eeuwig leven
We zullen de diverse begrippen eens toetsen. Eeuwig leven is niet hetzelfde als eeuwig bestaan. Eeuwig leven is niet alleen een leven waar geen eind aan komt, het is ook een leven dat geen begin kent. Het is leven uit God. Ten tweede is het leven in gemeenschap met God en bestaat in de kennis van de Vader en de Zoon (Joh. 17). Het houdt eeuwige gelukzaligheid in.
Zo is dood ook niet hetzelfde als niet-bestaan. De bijbel spreekt op drie manieren over de dood. Ten eerste over de lichamelijke dood, dat is de scheiding tussen de innerlijke mens en het lichaam. Ten tweede over de geestelijke dood: ieder mens is dood in zonden en misdaden (Ef. 2 : 1). Dat wil zeggen: hij is dood voor God, hij is gescheiden van God. Maar in die toestand bestaat hij wel degelijk! Ten derde over de tweede dood. Dat is de eeuwige scheiding van de mens, naar ziel en lichaam van zijn Schepper.
Dood en daarna …
Veronderstel nu dat dood hetzelfde is als niet-bestaan en de ziel niet onsterfelijk is, hoe komen de goddelozen dan weer tot leven na de dood om geoordeeld te worden? Dat zou dan stuk voor stuk nieuwe scheppingen van mensen inhouden. En op grond waarvan zouden ze dan het leven ontvangen? Volgens de aanhangers van deze theorie betekent de tekst: “wie de Zoon heeft, heeft het leven en wie de Zoon niet heeft, heeft het leven niet” (1 Joh. 5 : 12), dat zij die de Zoon bezitten eeuwig bestaan en dat de goddelozen geen leven bezitten dat verder gaat dan de dood. De gelovigen bezitten echter het bestaan (om in hun woorden te spreken) omdat ze de Zoon bezitten, maar op grond waarvan bestaan de goddelozen dat kleine ogenblik dat ze opgewekt worden om vernietigd te worden? Zij bezitten de Zoon niet. Zij kunnen dus niet meer tot bestaan geroepen worden om geoordeeld te worden. Sommige van deze annihillisten zien die inkonsekwentie en zien dan ook de lichamelijke dood als het eind van alles en loochenen tevens de opstanding. Maar de Schrift zegt: “Het is de mensen beschikt eenmaal te sterven en daarna het oordeel” (Hebr. 9 :27).
Daarmee is tevens duidelijk aangegeven dat de lichamelijke dood niet het enige loon op de zonde is, dan zou er voor oordeel daarna geen plaats zijn.
Ziel en lichaam …
Dit is niet de enige tekst waarop de vernietigingsleer schipbreuk lijdt. In Matth. 10 :28 zegt de Heer: “Een vreest niet voor hen die het lichaam doden, doch de ziel niet kunnen doden; maar vreest veel meer Hem, die beide, ziel en lichaam, kan verderven in de hel”. Hieruit blijkt opnieuw dat de lichamelijke dood niet de enige straf op de zonde is. En dat niet alleen. Veronderstel dat de ziel niet anders is dan het leven, zoals zij beweren, dan kan de mens als hij het lichaam doodt, wèl het leven doden. En Christus zegt dat de mens dat juist niet kan! De mens kan niet verder gaan dan met het lichaam, maar God kan ook handelen met de ziel!