Zefanja 3:14 – Betrouwbare benadering van het probleem
In het eerste artikel over dit onderwerp zijn enkele opvattingen over Israëls toekomst nogal kritisch benaderd en als onhoudbare stellingen aan de kaak gesteld. Nu is kritiek hebben gemakkelijk. Terecht zou men dan ook kunnen opmerken: “Kom, weest u nu eens positief en zegt u dan eens hoe het wel zou zijn”. Daarvoor wil ik teruggaan naar het begin van de vorige eeuw. Er waren toen in Engeland en Ierland godgeleerden uit diverse kerken en kringen, die zich intensief met de profetieën bezig hielden en die voor het Israëlprobleem een levendige belangstelling kregen. Het belangrijkste daarbij was, dat zij niet door omstandigheden in de wereld met hun neus op dit vraagstuk werden gedrukt. Van een terugkeer van de Joden naar Palestina was toen nog geen sprake. Er woonden nog geen duizend Joden in heel het beloofde land. Palestina bevond zich in de ijzeren greep van de Sultan. Wat dat betreft was er in het Midden-Oosten niets aan de hand.
Hoe stuitten zij dan op dit probleem? We moeten daarbij bedenken dat na het afschudden van het Napoleontische juk er in heel Europa op alle terreinen van het leven beroering ontstond. Men ging aan het “inventariseren” en vroeg zich af hoe het nu verder moest. Onze naoorlogse tijd is er enigszins mee te vergelijken! Ook op geestelijk terrein ging men aan de slag, vooral in de Angelsaksische landen. Zo kwamen bovengenoemde christenen in 1831 bij elkaar, om na te gaan welke profetieën van de bijbel nog onvervuld waren en hoe men zich de vervulling er van moest voorstellen. Dit schriftonderzoek deed hen concluderen – los van welke omstandigheden dan ook – dat de Joden weer moesten terugkeren naar hun land, om de letterlijke vervulling van de beloften aan de vaderen en door de profeten gegeven in vervulling te zien gaan. Onder hen waren gelovigen die zich al eerder in persoonlijk schriftonderzoek met dit probleem hadden bezig gehouden. Ik geef hier een citaat uit een geschrift van één van hen. Het dateert uit 1829:
“Een ander onderwerp is het herstel van de Joden in hun eigen land. De rustige en oordeelkundige Lowth kon in een tijd toen alleen de kracht van de Heilige Schrift hen beïnvloedde, niet anders dan de directe betekenis van de getuigenissen in dit opzicht erkennen. Ik wil slechts wijzen op enkele getuigenissen betreffende dit punt, die zoals mij blijkt, verspreid staan door de hele Schrift en rusten op het totale plan van Gods raadsbesluiten wat de bedelingen betreft.
Zacharia profeteerde na het herstel uit Babylon. Laat men de beloften in hoofdstuk 10 overwegen. Daarin verklaart God, dat Hij Juda en Efraïm terug wil brengen om ze een plaats te geven, en dat Hij de trots van Assyrië zal verbreken, enz.
Dit heeft duidelijk betrekking op een toekomstige periode. Ook kan er geen symbolische uitleg aan gegeven worden, zonder het woordgebruik geweld aan te doen. We zouden ook de speciale beloften kunnen opmerken in Hosea, die gericht zijn aan Efraïm of Israël in onderscheid met Juda – beloften, die tot nu toe nooit vervuld zijn. Maar laten we luisteren naar Amos: “Zie de dagen komen, luidt het Woord des Heren, dat de ploeger zich aansluit bij de maaier en de druiventreder bij hem die het zaad uitstrooit; dan zullen de bergen druipen van jonge wijn en al de heuvelen daarvan overlvoeien. Ik zal een keer brengen in het lot van mijn volk Israël; verwoeste steden zullen zij herbouwen en bewonen; wijngaarden zullen zij planten en de wijn ervan drinken; boomgaarden zullen zij aanleggen en de vrucht daarvan eten. Dan zal Ik hen planten in hun grond, en zij zullen niet meer worden uitgerukt uit de grond, die Ik hun gegeven heb, zegt de Here, uw God”. Het is duidelijk dat niets anders aan deze belofte kan beantwoorden dan een herstel dat tot nu toe niet vervuld is”.
De schrijver haalt vervolgens Zef. 3:14 aan en verwijst naar Ezech. 34:27 en Jes. 49. Daarna weerlegt hij de tegenwerping als zou het tienstammenrijk Efraïm gezamenlijk met Juda zijn hersteld na de ballingschap in Babel. Hij besluit dit onderwerp met:
“Als er een direct getuigenis is dat Israël opnieuw geplant zal worden in zijn eigen land, om er niet meer uitgerukt te worden, dan is het duidelijk dat dit nog nooit is vervuld”.
J.N. Darby Coll. Writings nr. 2 blz. 26, 27, 28 Stow Hill edition.
Zij zagen echter ook in, dat de tijd van die vervulling onmogelijk het laatste stuk van de “christelijke” bedeling kon wezen. Dat zou namelijk een terugval tot de oude of een mixture van oude en nieuwe bedeling inhouden. Zodoende gingen velen zich ook bezinnen op de vraag wat nu in feite de kerk is, wanneer ze is ontstaan en tot hoelang ze als getuigenis op aarde zou vertoeven. Ze leerden verstaan dat de gemeente pas op aarde is ontstaan met de pinksterdag en vonden daarvan in verschillende teksten de bevestiging. Omdat ik hierover uitvoerig geschreven heb in het boek “De gemeente” volsta ik met een korte samenvatting van dit Schrift-materiaal.
Van wanneer tot wanneer is “de kerk” op aarde?
De Heer Jezus zegt tegen Petrus: “Op deze rots zal Ik mijn gemeente bouwen” (Matth. 16:18). Met andere woorden: de gemeente bestond toen nog niet. Paulus schrift aan de Efeziërs dat de gemeente als het huis van God gebouwd is op het fundament van apostelen en profeten (Ef. 2:19-22). Zolang de apostelen en de profeten van de nieuwe bedeling (zie Ef. 3:1-6) er nog niet waren, kon “de kerk” er dus onmogelijk zijn. En aan de Korinthiërs schrift dezelfde apostel dat ze door één Geest tot één lichaam zijn gedoopt. Welnu, de doop met de Heilige Geest heeft niet eerder plaats gevonden dan op de pinksterdag. Dit zijn slechts enkele van de gedeelten die bewijzen dat er vóór de pinksterdag geen “kerk” op aarde was en dus ook Israël niet “de kerk” vormde. “De kerk” is een geestelijk huis, waarin de Heilige Geest woont, de gelovigen zijn met elkaar verenigd zoals de leden van één lichaam door één Geest. Dat is het typerende kenmerk van het christendom.
Natuurlijk waren er wel gelovigen vóór die tijd op aarde, natuurlijk werkte toen ook Gods Geest, maar die gelovigen vormden geen kerk. Gods Geest werkte wel, maar woonde niet op aarde.
Nu is duidelijk dat als “de kerk” niet van Adam af op aarde bestaat, ze er ook niet noodzakelijkerwijs tot aan de jongste dag behoeft te blijven. De hiervoor genoemde godgeleerden vonden dan ook in de Schrift dat die gedachte bevestigd werd. Gedeelten als: Joh. 14:3; 1 Kor. 15:51; 1 Thess. 4:15-18; Fil. 3:20, 21 lieten hen zien dat Christus van de hemel zou komen om de zijnen op te nemen in het Vaderhuis, waarbij de levend overgeblevenen zouden worden veranderd en zij die in Christus waren ontslapen, zouden worden opgewekt. Ook zagen ze in dat dit vóór het uur van de verzoeking op aarde zou plaatsvinden (Openb. 3:10) en dat Israël juist via de grote verdrukking de beloften van God zou beërven. Ze behoefden nu ook de gekunstelde verklaring van Mattheüs 24 (“als gij de gruwel van de verwoesting zult zien staan in de heilige plaats”, “zij die in Judea zijn”, “bidt dat uw vlucht niet geschiedde op de sabbat”); van Openb. 7 (144000 uit alle stammen van Israël) en van Openbaring 11 (zie vers 1, 2 en 8) niet meer voor hun rekening te nemen. Integendeel, alles kwam in een volmaakte harmonie met elkaar.
Met de theorie dat we nu in het duizendjarig rijk zouden leven, waarbij Christus met de ontslapen heiligen regeert, hadden ze ook gauw afgedaan. Heel duidelijk bleek hun dat er nog een duizendjarig rijk moet komen, waarin Christus met zijn “kerk” zal regeren over het herstelde Israël, waarbij de hele aarde zich in de vrede zal verblijden. Deze mensen benaderden het probleem op een betrouwbare manier. Ze werden niet geleid door omstandigheden. Ze probeerden niet met hand en tand een bepaald beter inzicht te verzoenen met een andere eigen visie. Geleid door Gods Geest was de bijbel hun enige richtsnoer. Van daaruit verbreidde zich dit licht over de hele wereld en heeft de “Maranatha-gedachte”, zoals ze wel wordt genoemd, veld gewonnen.
Wanneer we nu verder over de toekomst van Israël zullen spreken, pretenderen we niet origineel te zijn. Wat hier naar voren wordt gebracht, is in de geschriften van deze mannen Gods te vinden, zij het niet zo gesystematiseerd als ik het hier ga weergeven.
De opzet van deze artikelenreeks is daarbij tweeërlei. Ten eerste richt ik me tot hen die nog star aan de vergeestelijkingsmethode vasthouden, om het onhoudbare van hun standpunt aan te tonen. Dit gebeurt onder de titel: Heeft Israël niet meer dan een politieke toekomst?
Vervolgens wend ik me tot hen die erkennen dat Israël in de raadsbesluiten van God nog een rol te vervullen heeft, maar die daarbij het “mixture-procédé” toepassen. Dat gebeurt onder het motto: Wat staat Israël te wachten?