Jesaja 2:1
c. Profetieën van vóór de terugkeer uit de ballingschap
Onderwijl zijn we al bij de profeten aangeland. Van Jesaja tot en met Zefanja vinden we een reeks profetieën die spreken over het herstel van Israël. Door de vergeestelijkingstheologen wordt de vervulling hiervan gezien in de terugkeer uit de ballingschap en voor zover dit herstel de inhoud van de voorzeggingen niet dekt, wordt deze inhoud vergeestelijkt toegepast, hetzij op de kerk van de nieuwe bedeling, hetzij op de toestand van het nieuwe Jeruzalem in de eeuwigheid. De ongerijmdheid van dit vergeestelijken komt later nog eens aan de orde. We bepalen ons nu tot de terugkeer onder Zerubbabel en Jozua. Daar is inderdaad sprake van een herstel, maar dit herstel is slechts een beperkte vóórvervulling van het finale herstel dat God voor Israël in petto heeft.
Karakter van de profetie
Vooraf is het echter noodzakelijk iets te zeggen over het karakter van de profetie. Profetie wordt in de bijbel niet gegeven als een chronologische weergave van de toekomst. Trouwens de “geschiedbeschrijving” in de bijbel richt zich ook niet naar tijdrekenkundige normen, maar naar Goddelijk-zedelijke maatstaven. Zoals facetten van de wereldgeschiedenis door God alleen worden gegeven daar waar die wereldgeschiedenis te maken heeft met de toestand van Israël, zo wordt profetie ook gegeven in verband met Israëls omstandigheden.
Herhaling ter versterking, uitbreiding met andere details, belichting vanuit een ander gezichtspunt treffen we regelmatig aan. Op het eerste gezicht lijkt de profetie op een verward door elkaar staande weergave van toekomstige gebeurtenissen. Toch vormen ze een harmonieus geheel, alleen moeten we ons de moeite getroosten om die harmonie te ontdekken en de Goddelijke lijn er in te zien. Voor ieder die dit ernstig doet, wordt zijn moeite rijkelijk beloond. De grootheid en trouw van God en de betrouwbaarheid van zijn Woord komen er door uit.
Sleutelbegrippen
Het is onmogelijk in een kort bestek dit te laten zien. Hier ligt een geweldig terrein open voor ieder die het profetisch woord ter harte gaat, en het hoort ons allen ter harte gaan. Voor hen, die deze zelfstudie willen verrichten, geven we een aantal sleutelbegrippen, die als wegwijzers op dit terrein kunnen dienen.
Het eerste luidt: “verdelging (of gramschap), die vastbesloten is”. Het herstel van Israël gaat namelijk gepaard met oordeel, zowel over de volken als over de afvalligen onder Israël zelf.
Uit Israël zal echter een gedeelte, dat gelouterd is door de beproevingen, de uiteindelijke zegen beërven. Dat wordt weergegeven in het tweede sleutelbegrip: “een rest (of overblijfsel)”.
Dat betekent een omkeer in de toestand van Israël. God zal Zich weer openlijk aan de zijde van zijn volk stellen. Vandaar dat we regelmatig de uitdrukking vinden: “in hun lot een keer brengen” (hun gevangenschap wenden).
En tenslotte wordt daarvoor een algemene tijdsaanduiding gegeven met de woorden: “te dien dage” en “in het laatst der dagen”.
Wanneer we deze uitdrukkingen tegenkomen, kunnen we er bijna altijd zeker van zijn te maken te hebben met profetieën die op de eindtijd slaan en die met elkaar verband houden.
Jeruzalem, het centrum van de vrede
We laten nu enkele kenmerkende profetische gedeelten de revue passeren, die onmogelijk hun vervulling gevonden kunnen hebben in de terugkeer uit Babel.
Jesaja 2:1-5:
Hier wordt Jeruzalem beschreven als het godsdienstig uitgangspunt: “Want uit Sion zal de wet uitgaan”, waarheen alle volken zullen optrekken om onderwezen te worden in Gods wegen.
En als het centrum van de wereldvrede, nadat het Godsgericht heeft plaatsgevonden: “Zij zullen de oorlog niet meer leren”.
Jesaja 11:11-16:
Geeft de terugkeer aan: niet uti een beperkt gebied zoals na de ballingschap, maar vanuit de uithoeken van de aarde.
Spreekt niet alleen van Juda, maar ook van de verdrevenen van Israël, dus van het tienstammenrijk. Daarbij zal de vijandschap tussen die twee verdwenen zijn.
Getuigt van oordeel over de omliggende volken, zoals Filistijnen en Egyptenaren (zie ook de verzen 1-10).
Jesaja 14:1-3:
In 537 v. Chr. heeft de vreemdeling zich niet bij Israël gevoegd. Volken hebben Israël niet teruggevoerd en zijn aan Israël onderworpen geworden. Integendeel, het teruggevoerde volk klaagde toen: “Zie, wij zijn heden slaven, en het land dat gij aan onze vaderen gegeven had om de vrucht en het goede daarvan te genieten, zie, wij zijn daarin slaven” (Neh. 9:36).
Jesaja 19:18-25:
De bekering van Egypte en Assur, met israël als derde natie tot een zegen in het midden der aarde, heeft toen niet plaatsgevonden.
Jesaja 33:17-24:
Jeruzalem was toen en is nog steeds niet een veilige onwankelbare woonplaats. De Messias regeerde en regeert er nog steeds niet. Ziekte en lijden waren en zijn nog steeds het deel van het volk en het wacht nog op de vergeving van de ongerechtigheid.
Ieder kan voor zichzelf deze lijst aanvullen en de verschilpunten noteren. Voor wie dit doen wil, geven we nog de volgende gedeelten:
Jes. 35; 43:5, 6; 45:14; 49:19-23; 51:11; 54:17; 60-66; Jer. 3:14-18; 16:14-16; 23:4-6; 29:14; 30-33; 50:20; Ezech. 11:16-20; 20:35-44; 28:25, 26; 34:23-28; 36:24-38; 37:15-28; Hosea 2:13-17; 3:4, 5; Joël 3; Amos 9:8-15; Micha 4 en 5; Zefanja 2:7-11; 3:8-20.
d. Profetieën uit de tijd na de terugkeer uit Babel
Deze profetieën kunnen uiteraard niet op het herstel na de Babylonische ballingschap betrekking hebben. Bovendien vinden we hier gelijksoortige voorzeggingen als bij de profeten van vóór de ballingschap. Daaruit blijkt nog eens ten overvloede dat de laatsten niet het herstel onder Jozua, Ezra en Nehemia op het oog hadden, maar het finale herstel van Israël. Zo schrijft Zacharia (hfdst. 2:4).
“Als een open plaats zal Jeruzalem daar liggen vanwege de menigte van mensen en vee daarin. En Ikzelf, luidt het woord des Heren, zal haar een vurige muur zijn rondom, en heerlijkheid binnen in haar”.
En in hoofdstuk 2:11, 12:
“en vele volken zullen te dien dage gemeenschap zoeken met de Here en zij zullen Mij tot een volk zijn, en Ik zal in uw midden wonen… En de Here zal Juda op de heilige bodem als zijn erfdeel in bezit nemen en Hij zal Jeruzalem nog verkiezen”.
Dan zal op één dag de ongerechtigheid van het land weggedaan worden en zal de Israëliet rustig wonen onder zijn wijnstok en olijfboom (3:9, 10). Bij dat herstel zullen tien mannen uit de volken de slip van een joodse man grijpen en zeggen: “Wij willen met u gaan, want wij hebben gehoord dat God met u is” (zie hfdst. 8:3-23; vergelijk hfdst. 10:6-12). Dit herstel zal gepaard gaan met geweldige gerichten over de volken die tegen Jeruzalem zijn opgetrokken (hfdst. 13: 8, 9), met oordeel over de ontrouwen in Juda (hfdst. 13:8, 9) en met de verschijning van de Messias die ze eens verworpen hebben (hfdst. 12:10, 11; 14:5-7).