152 jrg 117, 07-1974 Vragen rondom Kritisch commentaar

1-Petrus 2:20

In de correspondentierubriek in het meinummer memoreerden we reeds dat er vragen zijn gesteld die betrekking hebben op het artikel “De Kerk aan de kant van de vertrapten?” Het verbaast ons niet dat ze zijn gekomen en we zijn er blij mee. We hebben zelf door deze publicatie daarvoor min of meer de deur opengezet. We laten de diverse vragen hier volgen, voorzien van ons kort commentaar.

  1. Bent u van mening dat “de Kerk” wel zou moeten protesteren tegen de geloofsvervolging in Rusland?

Commentaar

In het artikel is duidelijk gesteld, dat de Heer Zelf geen positie heeft gekozen tegen de Romeinse overheid in het geval van de Galileeërs die door Pilatus onmenselijk waren behandeld. De berichten van achter het ijzeren gordijn melden dat zich daar soortgelijke dingen afspelen. Is het onze roeping daartegen te protesteren? De Schrift spoort ons daartoe in geen enkel opzicht aan. Tenminste het nieuwe testament niet. En wie zich daarbij wil beroepen op het oude testament, doet goed te luisteren naar de vermaning van de Heer Jezus aan het adres van zijn discipelen, die met een beroep op het oude testament vuur van de hemel wilden laten dalen: “Gij weet niet van welke geest gij zijt” (Luk. 9:53). Onze positie als christenen in de wereld is heel verschillend van die van de oudtestamentische gelovige in zijn tijd. Het antwoord op de hierboven gestelde vraag vinden we door na te gaan wat de Schrift zegt:

a. tegen gelovigen die vervolging en lijden ondergaan, en
b. tegen hen die niet in die mate de haat van de wereld ondervinden.

De eersten worden in Gods Woord opgeroepen om te verdragen en daarin het voorbeeld van Christus na te volgen. Zij worden vermaand zich over te geven aan Hem, die rechtvaardig oordeelt (1 Petr. 2:20-23). In plaats van een opwekking om te protesteren of zich te verzetten, wordt hun opgedragen zich te verblijden (1 Petr. 4:13; Matth. 5:10-12; Hand. 5:41) en hun zielen de trouwe Schepper aan te bevelen (1 Petr. 4:19). Ze worden opgewekt om geduldig te zijn in de verdrukking (Rom. 12:12), hun vervolgers te zegenen (vs. 14) en te bidden voor hen die hen vervolgen (Matth. 5:44,45).

Voor ons die door de overheid beschermd worden, zijn deze vermaningen vaak meer theorie dan praktijk. Toch geeft de Schrift ze ons om aan te geven wat God verwacht van de zijnen die vervolgd worden. Ze gelden ook voor ons als hier het bewind mocht omslaan en vervolging zou losbreken.
Voor de onder b genoemde gelovigen laten deze vermaningen in feite al zien, dat een protestactie voor hun vervolgde broeders niet in de lijn van de Schrift ligt. Helemaal blijkt dat echter uit het feit, dat ze worden opgeroepen aan de gevangenen te denken alsof ze medegevangenen waren en aan hen, die “mishandeld worden”, als mensen “die ook zelf een lichaam hebben” (Hebr. 13:3). Meegevoel, meeleven en gebed worden gevraagd. De apostel Paulus vroeg niet om actie voor zijn vrijlating, maar om dit meeleven. Hij heeft het erg op prijs gesteld dat gelovigen aan hem dachten, of waar mogelijk zich niet schaamden voor “zijn banden”. Zo vinden we niet in de bijbel dat de gelovigen in Jeruzalem druk uitoefenden op de overheid om Petrus vrij te laten, maar dat ze zich in gebed wendden tot de hoogste Overheid (Hand. 12). Waar mogelijk kunnen we gevangenen opzoeken, hen met levensmiddelen steunen enz. We weten dat de Heer dat zal waarderen, alsof deze daden van meegevoel aan Hemzelf waren verricht (verg. Matth. 25:35-40). Als er één was, die niet door een protest, maar door een machtsdaad Johannes de doper uit de gevangenis had kunnen bevrijden en van een gewelddadige dood redden, dan was het de Heer Jezus Zelf geweest. Hij deed echter niets van dien aard. Wie meent dat we ons met dit antwoord toch vrij passief opstellen, willen we er op wijzen dat de Heer Jezus dan toch wel zeer passief is geweest in het geval van Johannes de doper. Zo passief, dat deze zelf begon te twijfelen. En hoe de Heer deze twijfel beantwoordde, behoeven we hier toch niet te herhalen!

Trouwens, is meeleven en gebed een passieve zaak? Toch zeker niet als het een vurig gebed is van mensen die zich gedragen als “medegevangenen” en die “zelf een lichaam hebben”.
Daarbij moeten we bedenken dat we bidden tot Hem, die niet zal toelaten dat de zijnen boven vermogen beproefd worden. Het komt er op aan of we geloof hebben in de kracht van het gebed, of dat we heil verwachten van acties, die niet zijn vrij te pleiten van een “vleselijk” element, namelijk pressie.

  1. Wat moet een christen doen in een actie als die om de Angola-koffie en de Outspan-sinaasappels? Trekken we ons daar niets van aan en gaan we door met het kopen van deze smet verklaarde goederen of doen we dat per se niet?

Commentaar:

Het gaat hier in feite om de veroordeling van koloniale of racistische politiek van bepaalde landen. Men kan de nadruk ook anders leggen en stellen dat het niet kopen van genoemde artikelen een gebaar is van meeleven en meevoelen met de mensen die slachtoffers zijn van deze politiek en die niet de rechten hebben, die wij wenselijk vinden. Om met het laatste te beginnen: onze sympathie mag naar hen uitgaan, omdat het ook schepselen van God zijn en er onder hen ook gelovigen gevonden worden. Als we echter meedoen aan deze boycotacties, dan geven we daarmee aan, dat directe opheffing van het koloniale bewind en van racistische scheidsmuren in de gegeven gevallen voor de betreffende bevolking het beste is. Wie van ons is hier bevoegd te oordelen? Nemen we dan ook voor onze rekening de eventueel (en beslist niet denkbeeldige) bloedbaden, die daaruit kunnen voortvloeien, waarvan we in andere landen de voorbeelden hebben gezien? Bovendien is het helemaal niet denkbeeldig dat dergelijke acties tot gevolg hebben dat het bewind in zulke landen wordt opgerold en er een communistische dictatuur ontstaat. Moeten we daaraan meewerken?
Dit is dan de praktische benadering van het vraagstuk, waarbij de problemen zich al torenhoog opstapelen.

Belangrijker is de principiële kant, namelijk of wij als gelovigen geroepen worden de politiek van een land te beoordelen en eventueel te veroordelen, of maatschappelijke misstanden te bestrijden. De Schrift roept ons daartoe niet op. In de dagen van Paulus waren er zeker politieke en maatschappelijke misstanden. Om maar één ding te noemen: er heerste toen slavernij. Heeft de apostel ooit opgeroepen daar tegen te ageren? We weten wel beter. Hier kunnen we niet om heen. Wie actie voert, geeft daarmee aan, dat hij het beter weet dan Paulus, of dat de tijden nu principieel veranderd zouden zijn.

Als het gaat om “besmet” verklaarde artikelen, kunnen we van het woord van de Heer Jezus betreffende het geld veel leren. Welk artikel is namelijk meer besmet dan geld??? De Heer Zelf noemt het “de ongerechtige mammon” (Luk. 16:11). Wie van ons weet welk kwaad gisteren is bedreven met het geld dat we vandaag ontvangen? Maar dat er kwaad mee wordt bedreven, is een feit. En dat wij door ontvangen en uitgeven het geldwezen mee in leven houden, staat eveneens vast. Roept de Schrift ons nu op om het geld te boycotten, zoals Bellamy dat wenste? Immers nee, maar wel schrijft de Schrift ons voor wat we met het geld moeten doen. Waar mogelijk zullen we er barmhartigheid mee bewijzen en ons positief opstellen als het gaat om het lenigen van noden, die onder bepaalde volken en bevolkingsgroepen heersen. Pressie en boycot zijn echter niet de middelen, die een navolger van Jezus Christus moet hanteren.

De vraagsteller heeft aan zijn vraag toegevoegd: “moet je al of niet je medegelovigen opwekken dergelijke acties te ondersteunen?” En: “moet een christenwinkelier dergelijke artikelen verkopen of niet?”
Het antwoord op deze vragen ligt in het bovenstaande al besloten.

  1. Op dezelfde lijn ligt de vraag: moet je zaken doen met landen waar een duidelijke atheïstische politiek heerst? Moet je artikelen kopen die in Rusland en Rood-China gemaakt zijn? Nog verder: moet een christen zaken doen met firma’s waarvan de directies godloochenaars zijn?
    Waar ligt hier de grens? Of doen we dit af met de simpele opmerking dat ieder maar in zijn eigen gemoed verzekerd moet zijn?

Commentaar:

Bijzonder praktische vragen en daarom eerst een praktische benadering. Waarom geen zaken met Rusland? Om pressie uit te oefenen? En als de bevolking de nadelige gevolgen van een dergelijke boycot zou ondervinden, dan maar gaven van barmhartigheid zenden? Menen we voor een dergelijke pressie het atheïstische bewind aan het wankelen te krijgen? Kom nou, we treffen er alleen de gewone bevolking mee.

Of geen handel, omdat je met dergelijke landen, firma’s, directies enz. geen contact mag hebben, je daardoor verontreinigd wordt of je daardoor medeverantwoordelijk stelt voor hun bewind? Wat het eerste punt, de verontreiniging, betreft, geeft 1 Kor. 5:9 v.v. voldoende aanwijzing. Als ik iemand ken die als een boze uit het midden moest worden weggedaan, dan verbiedt de Schrift elke omgang met hem. We zullen dan ook zakelijk contact – als de betreffende een zelfstandig zakenman is – mijden. Maar dit voorschrift geldt niet voor de wereldling. Dan zouden we namelijk de wereld moeten uitstappen. Onze medeverantwoordelijkheid gaat echter niet verder dan de zakelijke handeling zelf. Het is er mee als met het belastinggeld dat we betalen. Veronderstel, dat wij verantwoordelijk zouden zijn voor alles wat de regering met onze belastingcenten doet! Dan moesten we wel direct ophouden belasting te betalen, want de gelovige kan ik die medeverantwoordelijkheid beslist niet dragen. De bijbel vermaant ons echter belasting te betalen. Of de overheid goed regeert en het geld goed gebruikt, is een zaak waarvoor ze aan mij geen verantwoording schuldig is, maar aan God.

Bij het zakendoen is niet zozeer van belang van wie ik koop, maar wat ik verhandel. Een principiële tegenstander van televisie zal er niet aan mogen denken deze apparaten te verhandelen. Anders zijn de principes die hij er op nahoudt geen steek waard. Het argument, dat als hij ze niet verkoopt een ander dat wel doet, is namelijk waardeloos.

Zo zal een boekhandelaar ook grenzen trekken wat zijn collectie betreft, ook al is dat nadelig voor zijn portemonnee.
De vraag, met wie ik zaken doe, is niet zo eenvoudig te beantwoorden. Er zijn geen principiële redenen aan te geven, waarom ik wel met christenen en niet met godloochenaars zakelijke relaties kan hebben. Mijn voorkeur gaat naar de christenzakenman uit, maar zijn artikel kan van zo’n slechte kwaliteit zijn of zó hoog in prijs, dat ik eenvoudig naar een andere leverancier moet uitkijken. Het kan ook zijn, dat ik een bedrijf, dat economisch in de knel is gekomen, mijn klandizie gun – ook al is de eigenaar een atheïst – als een vorm van naastenliefde. Dit geldt niet alleen voor de zakenman, maar ook voor de huisvrouw. Is het bijvoorbeeld juist om de kruidenier op de hoek te passeren, omdat de supermarkt een paar centen of dubbeltjes goedkoper is, terwijl we ons overigens alle luxe kunnen permitteren? Hier geldt ook: “Laten we dus, daar we gelegenheid hebben, goeddoen aan allen, maar meest aan de huisgenoten van het geloof”. Met deze uitbreiding omzeilen we niet de kern van de zaak, want de vraagsteller heeft zelf al aangegeven dat deze dingen in elkaars verlengde liggen. Er zijn noch in klein, noch in groot verband aanwijzingen dat ik bepaalde handelsrelaties niet kan aangaan, omdat de eigenaar een bepaalde levensovertuiging huldigt. We leven in een wereld waarin het spel van maatschappelijke krachten gespeeld wordt door spelers van diverse signatuur. Het is vaak onmogelijk spel en spelers te analyseren op hun juiste waarden. Er is nu eenmaal geen aparte samenleving van christenen mogelijk.
De apostel wist dat wij gebruik moeten maken van “de wereld”. Hij veroordeelde dat niet, maar waarschuwde alleen tegen een verkeerd gebruik (zie 1 Kor. 7:31).

  1. U stelt dat de gelovige behulpzaam moet zijn waar nood geleden wordt. Geldt dit dan ook de gemeente en beperkt zich dit tot de huisgenoten des geloofs of ook ten opzichte van de hongergebieden in Afrika? Zo ja, waarom wordt daar dan nooit een collecte voor gehou-
    den of worden we tot gevenopgeroepen?

Commentaar:

De letterlijk geciteerde probleemstelling valt in tweeën uiteen, namelijk:

a. is de gemeente verantwoordelijk voor het lenigen van noden?
b. betreft dat alleen die van gelovigen, of ook die van “heidenen”?

Dat de gemeente verantwoordelijk is voor het lenigen van noden in haar eigen midden, blijkt uit de Schrift heel duidelijk. Toen de gelovigen in Judea gebrek leden, heeft Paulus de gemeenten in Macedonië opgewekt door plaatselijke collecten deze nood te lenigen (zie 2 Kor. 8, 9). Afgezien van andere aanwijzingen hebben we in deze hoofdstukken een duidelijk voorbeeld hoe ons gedrag moet zijn ten opzichte van medegelovigen die gebrek lijden, ook al wonen ze ver bij ons vandaan. Uit 1 Kor. 16 blijkt dat Paulus regelmatig inzamelingen voor dit doel had voorgeschreven aan de gemeenten in Galatië en die te Korinthe.

Dat we ons deze verantwoordelijkheid min of meer bewust zijn en er in deze nood voorzien wordt, bewijzen de diverse berichten van verantwoording van gelden.
Nu echter de vraag waar het feitelijk om gaat, namelijk of de gemeente ook als gemeente moet bijdragen tot lenigen van nood onder “de volken”. Een dergelijke opwekking, in dezelfde zin als voor de gelovigen te Judea, vinden we in de brieven van Paulus niet. Wel hebben we de algemene opwekking om wél te doen. Deze opwekkingen worden echter in de persoonlijke sfeer gegeven. Collecten in de gemeente worden niet voorgeschreven, maar wel dat ieder persoonlijk barmhartigheid moet betrachten. Daarbij wordt gedacht aan de nood in de onmiddellijke omgeving.

Dank zij de moderne communicatie komen wij op de hoogte met noden onder niet-gelovigen in landen, die soms aan de andere kant van de aardbol liggen. Hier doet zich het probleem voor hoe we in deze nood moeten voorzien, langs welk kanaal namelijk. Wanneer er in de gemeente collecten worden gehouden, is de plaatselijke gemeente er ook verantwoordelijk voor dat het ingezamelde bedrag zijn bestemming bereikt. Het lijkt ons niet juist dat de gemeente de verantwoordelijkheid overdraagt aan instellingen op maatschappelijk terrein, of aan overheidsinstanties. “Geestelijke offers” – want daartoe behoren dergelijke collecten – kunnen we toch niet leggen in handen van ongelovigen, hoe goed hun bedoelingen ook mogen zijn? Wanneer de mogelijkheid bestaat om een dergelijke collecte ook terecht te laten komen “in de hand van de herbergier” (Luk. 10:35), die de verzorging op zich neemt, dan zou men “als gemeente” iets aan de betreffende nood kunnen doen. En dat zou zeer toe te juichen zijn. Gelukkig zijn er toch zeer veel acties die door medegelovigen op touw zijn gezet, waar we vertrouwen in kunnen hebben. En ook al kunnen we niet altijd als geheel handelen, omdat we met meer dan ons eigen geweten te maken hebben, dan kunnen we toch persoonlijk milddadig daarin geven en ook in onze persoonlijke contacten anderen opwekken om hun steentje (zonder “je”) bij te dragen.

De vrucht van de Geest (Galaten 5:22-23)

  1. liefde – de grond van gehoorzaamheid
  2. blijdschap – bloesem – heiligheid
  3. vrede – het resultaat van vertrouwen
  4. lankmoedigheid – de vennoot van het geduld
  5. goedertierenheid – de dochter van de liefde
  6. goedheid – de werkzaamheid van de genade
  7. geloof – de moed van het vertrouwen
  8. zachtmoedigheid – karaktertrek van de christenen
  9. matigheid – de heerschappij van het geloof.
Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies