Handelingen 20:21
Het vorige artikel over dit onderwerp begon met een citaat uit de Leeuwarder Courant waarin redacteur N. opmerkte het vreemd te vinden, dat mensen die geloven in de bekeerbaarheid van de mens vaak niet geloven in de veranderbaarheid van de wereld.
In het commentaar daarop hebben we in het voorgaand artikel gesteld:
- dat de wereld als geheel heel wat meer is dan de optelsom van idem zoveel miljard mensen;
- dat een massa zich anders gedraagt dan elk individu uit die massa in de gegeven situatie gedaan zou hebben;
- dat er ook in de christenheid een sterke tendens is, om de bijbelse terminologie en boodschap uit te hollen en men een evangelie brengt dat “geen evangelie” is;
- dat de verhouding tot God niet verstoord is door wangedrag ten opzichte van de samenleving, maar door overtreding van Gods gebod.
En dat de verhouding tot God niet hersteld wordt door verbetering van sociale toestanden of maatschappelijke structuren.
We eindigden met de zin: “Eerst moet de verhouding tot God hersteld worden, dan pas kan die tot de medemens in orde komen”. Dat herstel kan alleen gebeuren door persoonlijke bekering.
De wijze waarop de bijbel over bekering spreekt, is in dit opzicht van uiterst belang.
We lezen in de Schrift over bekering van onze zonden, van onze afdwalingen, van onze onvruchtbare wandel, enz. Dat ziet dus op verandering van gedrag. Maar de bijbel gebruikt ook een andere uitdrukking, en daar komt het wezen van de bekering in naar voren, namelijk de uitdrukking: Bekering tot God.
Tegen de oudsten van Efeze zei Paulus, dat hij aan Joden en Grieken betuigd heeft:
“Zich te bekeren tot God en te geloven in onze Heer Jezus Christus” (Hand. 20:21).
Later, voor koning Agrippa, verklaarde hij, dat God hem gezonden had om de ogen van de mensen te openen.
“opdat zij zich bekeren van de duisternis tot het licht, en van de macht van Satan tot God” (Hand. 26:18).
Aan de Thessalonikers schreef hij, dat zij zich “van de afgoden tot God bekeerd hebben, om de levende en waarachtige God te dienen, en zijn Zoon uit de hemelen te verwachten, die Hij uit de doden heeft opgewekt, Jezus, die ons redt van de komende toorn” (1 Thess. 1:9, 10).
Dit is klare en duidelijke taal. Het andere gedrag volgt op de herziening van onze verhouding tot God. Eerst bekering, dan dienst. Hoe wordt nu deze bekering tot God bewerkt? Kun je zo maar stellen: “Ik wil eens wat anders, het leven zoals ik het nu leid is ook niet alles. Aan God heb ik me eigenlijk nooit veel gelegen laten liggen. Kom, laat ik me eens tot God bekeren?”
Nee, zo ligt het niet. Het is niet zo iets als het aanschaffen van een nieuw pak, omdat het oude je niet zo goed bevalt.
Bekering tot God is – om de uitdrukking van de heer N. over te nemen – het resultaat van “een niets ontziend zelfonderzoek”.
Maar dan een zelf onderzoek bij het licht van de Schrift, dat daartoe leidt, dat ik erken, dat Gods beoordeling van mij juist is.
En die beoordeling luidt:
“Arglistig is het hart boven alles, ja, verderfelijk is het” (Jer. 17:9).
“Er is geen rechtvaardige, ook niet één; er is niemand die verstandig is; er is niemand, die God zoekt; allen zijn zij afgeweken; allen samen zijn zij onnut geworden; er is niemand die goed doet er is er zelfs niet één” (Rom. 3:10-12).
“Want allen hebben gezondigd en bereiken de heerlijkheid van God niet” (Rom. 3:23).
Bekering in bijbelse zin betekent dan ook een capitulatie van je “ik”. Het houdt in, dat je de hele failliete boel van je leven ziet in het licht van God. Het betekent dat je beseft een zondaar te zijn, niet alleen in daden of woorden, maar ook in gedachten. Deze ontdekking van wie je bent en wat je bent is een zaak van droefheid en berouw.
Aan de Korinthiërs schreef Paulus:
“Want de droefheid naar God bewerkt een onberouwelijke bekering tot behoudenis” (2 Kor. 7:10).
Dat wil zeggen een droefheid zoals God die wenst. Een droefheid die overeenstemt met Gods gedachten bewerkt een echte bekering.
Als we niet beseffen in de eerste plaats tegen God gezondigd te hebben en dat met berouw voor God erkennen, dan heeft iedere wijziging in levensgedrag maar een heel beperkte, tijdelijke waarde.
Een voorbeeld van bekering geeft Christus in de tollenaar, die nog maar één roep, één gebed over zijn lippen kon krijgen: “O God wees mij zondaar genadig”. Met minder kan een bekering niet toe. Elke inspanning om jezelf en de wereld te willen verbeteren, buiten deze erkenning van schuld voor God om, is waardeloos, omdat het in feite ongehoorzaam – heid betekent aan Hem, die zegt “dat alle mensen, overal zich moeten bekeren” (Hand. 17:30).
Een ander voorbeeld hebben we in de verloren zoon. Als hij eindelijk bij de varkens tot inkeer komt, besluit hij om terug te gaan naar zijn vader en te zeggen:
“Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u, ik ben niet meer waard uw zoon te heten….” (Luk. 15:18,19).
Hij zegt niet: “Ik heb gezondigd tegen u”, ook niet “Ik heb gezondigd tegen u en tegen de hemel (d.i. God)”, nee, zijn belijdenis luidt: “Ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u”. God staat voorop!!!!
Waarom zien de mensen God vandaag niet van aangezicht tot aangezicht? Omdat ze hun eigen aangezicht niet willen bekijken en erkennen dat ze zondaars zijn. Ze willen niet in de spiegel zien, die God hen voorhoudt en willen niet erkennen zondaars te zijn, die het eeuwig oordeel van de heilige God hebben verdiend. Ze willen niet naast de tollenaar en de verloren zoon gaan staan. Pas als ze zich zó voor God bukken, leren ze Hem aanschouwen. Eerst dan zien ze ook hun verhouding tot de medemens in het juiste licht. Waar dat niet het geval is, hebben ze hun medemens nooit echt gezien en zijn nood nooit werkelijk gepeild.
Aan het voorgaande moet ik nog iets toevoegen: Bekering tot God gaat gepaard met geloof in Jezus Christus. In de toespraak van Paulus, gericht tot de oudsten te Efeze, vinden we beide.
Meer dan iets anders laat het kruis van Jezus Christus mij zien wie ik, als zondig mens, ben voor God. Toen Jezus Christus daar de plaats innam van de verloren mens en de “zondendrager” werd, sloot zich de hemel, werd het duister op aarde en moest Hij, de enige volmaakte Mens, uitroepen: “Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten”. Wil een mens gered worden, dan kan hij niet buiten het kruis om. Velen willen wel aannemen, dat Jezus Christus is gekomen om te dienen. Ze willen wel over Hem spreken als een profeet van de mensheid. En dan nog als één uit een heel rijtje. Ze vergeten echter dat Christus gezegd heeft te zijn gekomen om “te dienen en zijn leven te geven tot een losprijs voor velen” (Matth. 20:28).
Op het kruis moest het oordeel over de oude Adam worden voltrokken, wilde er sprake zijn van nieuwe mensen. En slechts hij, die zich tot God bekeert en in Jezus Christus gelooft, ontvangt dat nieuwe leven.
Zó spreekt de Schrift over bekering. En waarom geloven we in deze bekering? Om de eenvoudige reden dat God door de bijbel tot ons hart heeft gesproken. Door gehoor te geven aan de stem van God, die door het evangelie tot ons kwam, hebben we ervaren wat bekering is. We hebben de realiteit ervaren van het feit, dat de Geest van God werkt in deze wereld om mensen er toe te brengen hun schuld voor de Heer te erkennen en in het geloof de Heer Jezus aan te nemen als Heiland. Dat hebben we niet alleen zelf ervaren, we hebben het ook opgemerkt bij anderen, die door dezelfde boodschap in hun hart werden geraakt.
We hebben de gevolgen opgemerkt, namelijk totale levensvernieuwing. De evangelist Ironside predikte het evangelie in een achterbuurt van San Francisco. Een “moraalprediker”, die de wereld wilde verbeteren door de mens op te voeden, vroeg om debat. Ironside stemde toe, op voorwaarde dat de man één persoon zou meebrengen, die door zijn theorieën uit de goot van de maatschappij was gered en een gelukkig mens was geworden. Hijzelf zou er een tiental meenemen die in dronkenschap, diefstal en hoererij hadden geleefd en door het evangelie totaal veranderd waren. Het debat ging niet door….
Werkelijke levensvernieuwing geeft Jezus alleen. En zoals de schrijver van de Hebreeënbrief zijn lezers een galerij van geloofsgetuigen uit de geschiedenis voorhoudt (Hebr.11), zo is er ook in deze tijd een galerij te vullen met mensen, die de realiteit van bekering tot God hebben ervaren en in hun leven de gevolgen laten zien. Wat dat betreft is de bijbel bevestigd door de feiten.
We hebben er dus al bij stilgestaan, dat uit de bekeerbaarheid van de mens niet noodzakelijk de veranderbaarheid van de wereld behoeft voort te vloeien. Het geheel is meer dan de som van de delen en de massa is nog wat anders dan evenzoveel enkelingen. Het is niet vreemd wél te geloven in de bekeerbaarheid van de mens en niet in de veranderbaar- heid van de wereld. Sterker gezegd, het is juist heel vreemd dat mensen na zesduizend jaar “beschavingsgeschiedenis” en na twee gruwelijke wereldslachtpartijen nog zo optimistisch zijn, dat ze menen, dat de wereld te veranderen is. Te veranderen in de zin van te verbeteren dan natuurlijk.
Een christen gelooft niet in de veranderbaarheid van de wereld, omdat Schrift en ervaring hem anders leren. Maar laten we het nu eens bij de ‘ervaring” laten, dan kan de niet-christen ook mee praten. Waar vind ik dan in het verleden bewijzen van wereldverbetering? Er is veel veranderd in de wereld, akkoord! Maar is er ook werkelijk verbeterd? Laten zij, die geloven in de bekeerbaarheid van de wereld, dan toch eens met duidelijke bewijzen naar voren komen. Wie na twee wereldoorlogen, na Korea, Vietnam, Bangla Desh, enz. nog wil geloven in wereldverandering, moet dat zelf weten, maar dat geloof mist elke reële grond. Wat de samenleving als volkeren betreft, is er alleen dit veranderd, dat men elkaar vroeger met de knots en nu met een raket te lijf gaat. Maatschappelijk gezien is het feodale stelsel overgegaan in een democratisch bestel, dat in de meeste landen door vermolmdheid niet meer op zijn benen kan staan. Of in een communistisch stelsel, dat alleen dank zij de knoet overeind blijft. Cultureel en wetenschappelijk staat het er al niet beter voor.
Zelfs op kleine schaal is er geen enkel praktisch bewijs, dat verbetering van de samenleving een haalbare kaart is. Denk aan de vele pogingen om in communeverband tot een betere samenleving te komen. Een lid van een zich noemende “Zwarte Panter beweging” erkende eens openhartig: “Wel is het zo, dat iedere commune om de een of andere reden ontploft en uit elkaar spat”. En de hippies? Die arme “bloemen – kinderen” zijn eerst door de beestachtige moord in een kelder in San Francisco wreed in hun utopische droom opgeschrikt en wat is er van hun beweging overgebleven? Een groep drugpatiënten!!! Of niet soms?
Kortom, geloof in wereldverandering moet het zonder ervaringsfeit stellen. En dat niet omdat er nooit pogingen in die richting zijn ondernomen. Integendeel, zo’n geloof gaat dwars tegen de ervaring in. Nu is hiermee niet alles gezegd. Vele christenen geloven in een toekomstige hemelse heerlijkheid, ze geloven in een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, die door God tot Stand zal komen. En dat geloof wordt evenmin door ervaring gesteund. Toch is er verschil. Het geloof van de christen berust op wat God in de bijbel geopenbaard heeft. Het geloof in de Schrift staat echter niet los van persoonlijke geloofservaring. Wie, wat de persoonlijke bekering betreft, bevonden heeft dat God over een realiteit spreekt, die gelooft ook wat God over de toekomst zegt. Daar komt dan nog bij, dat de beschrijving die God in de bijbel van de wereld geeft, precies klopt met de werkelijkheid om ons heen.
Wie in het licht van de geschiedenis gelooft in wereldverandering, moet wel een onverbeterlijke optimist zijn. Wie niet gelooft in wereldveran – dering, heeft zowel de ervaring tot op heden als de openbaring aangaande de toekomst aan zijn kant.
Dit laatste zullen we nu nader uitwerken. Wat zegt de bijbel aangaande de wereld?
Hier wil ik even teruggrijpen naar een woord van de heer N. Hij schrijft:
“er is geen scheiding te maken tussen een persoonlijke bevrijding en de bevrijding van de hele mensheid, de samenleving”.
Het is jammer, dat de heer N. zich maar ten dele baseert op de bijbel. De Schrift maakt deze scheiding namelijk zeer duidelijk. En daarbij verstaat ze onder bevrijding meer dan wat de heer N. er onder verstaat. Wat dan die scheiding betreft, is er het woord van de Heer Jezus: “Ik vraag voor hen; ik vraag niet voor de wereld, maar voor hen die Gij mij gegeven hebt” (Joh. 17:9).
Even tevoren heeft Hij het zo uitgedrukt: “die Gij mij uit de wereld gegeven hebt” (vs. 6).
Hier zien we dat Jezus Christus wel degelijk scheiding maakt tussen de zijnen en de wereld. De gelovigen zijn uit de wereld gehaald en aan Christus toegevoegd. Voor hen en niet voor de wereld bidt de Heer en zet Hij Zich in. Hij stelt de discipelen, wat hun plaats in de wereld betreft op één lijn met Zichzelf: “omdat zij van de wereld niet zijn, zoals ik van de wereld niet ben” (vs. 14 en 16).
De discipelen zijn persoonlijk bevrijd, bevrijd uit de wereld. Maar de Heer verbindt aan hun bevrijding niet de bevrijding van de wereld. Dit is een voorbeeld uit velen. Het evangelie van Johannes – dat is het evangelie waarin zoveel over de wereld wordt gesproken – begint al direct met:
“Hij was in de wereld, en de wereld is door hem geworden, en de wereld heeft hem niet gekend” (Joh. 1:10).
Met andere woorden: toen Christus kwam om de wereld te bevrijden, wilde de wereld niet, ze kende en erkende haar bevrijder niet. Vandaar dat het evangelie vervolgt met: “Maar zovelen hem aangenomen hebben, hun gaf hij macht kinderen van God te worden, hun die in zijn naam geloven” (vs. 12).
Het gaat niet van persoonlijke bevrijding naar bevrijding van de samenleving. Integendeel, de verlossing is een volkomen persoonlijke zaak. De gelovige mens wordt bevrijd uit de macht van Satan en van de zonde. Zelfs is het zo, dat die bevrijding een bevrijding uit de wereld betekent, omdat de wereld verkozen heeft in de macht van Satan en van het kwaad te blijven.
Dit staat dus lijnrecht tegenover wat de heer N. naar voren brengt. Maar is Jezus Christus dan niet gekomen om de wereld te redden? Had God niet de wereld op het oog? Inderdaad. Dat zegt Johannes ook duidelijk:
“Want God heeft zijn Zoon niet in de wereld gezonden, opdat Hij de wereld zou oordelen, maar opdat de wereld door hem behouden zou worden”.
God had Jezus Christus kunnen zenden om te oordelen. De wereld zou het verdiend hebben, net als in de dagen van Noach. Maar God deed dat niet. Hij strekte de hand ter verzoening uit, in plaats van de wereld haar zonden toe te rekenen. De apostel Paulus zegt dat met deze woorden: “namelijk, dat God in Christus was, de wereld met zichzelf verzoenende….” (2 Kor. 5:19).
Let op die onvoltooide vorm “was verzoenende”. Niet: “heeft verzoend”. Nee, God was bezig. Hij strekte zijn hand uit. Wat deed de wereld echter met Jezus Christus, met de uitgestoken hand? De wereld verwierp de Zoon.
De wereld staat gelijk met de knechten in de wijngaard die zeiden:
“Deze is de erfgenaam; komt, laten wij hem doden en zijn erfenis in bezit nemen”.
Wat is het gevolg daarvan? Dat de redding een individuele zaak is. Het evangelie in een notendop – zoals Johannes 3:16 wel wordt genoemd – luidt:
“Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft”.
Het heil is persoonlijk en losgekoppeld van het geheel. Wat de wereld betreft, heeft Jezus Christus, op het moment dat men zich opmaakte om Hem te doden gezegd: “Nu is het oordeel van deze wereld: nu zal de overste van deze wereld buitengeworpen worden” (Joh. 12:31). Daar en toen werd het lot van de wereld beslist. De wereld liet zich leiden door Satan, de overste van de wereld en deelt daarom met hem de ondergang.
Van wereldverbetering is in de bijbel geen sprake. Integendeel, het kruis heeft duidelijk getoond hoe boos de wereld is. Zo schrift Johannes later in zijn brief: “Wij weten dat wij uit God zijn en de hele wereld in het boze ligt” (1 Joh. 5:19).
Vandaar dat we opgeroepen worden de wereld niet lief te hebben: “Heb de wereld niet lief, noch wat in de wereld is”, want de hele menselijke samenleving wordt beheerst door de drie begeerten die zó worden opgesomd:
- begeerte van de ogen,
- begeerte van het vlees en
- hoogmoed van het leven (zie 1 Joh. 2:15, 16).
Dat gedeelte besluit met: “En de wereld gaat daarbij en haar begeerte….”
De mens is bekeerbaar, de mens is te redden, maar de wereld is onverbeterlijk. De wereld wacht het oordeel. Men mag dat een pessimistisch geluid vinden, men mag een hekel hebben aan ongeluksprofeten en zich een vrolijke toekomst wensen, dat verandert niets aan het feit. Velen lijken op Achab, die het woord van Micha niet wenste te beluisteren, omdat “hij over mij nooit iets goeds, maar alleen onheil profeteert” (1 Kon. 22:8).
Zo wenst men niet te luisteren naar de boodschap van de bijbel. In feite wenst men niet te luisteren naar Christus. Of heeft Christus soms niet gezegd, dat het aan het eind der tijden zal zijn als in de dagen van Noach?
Heeft Hij niet gezegd, dat er een oordeel zal komen net als de zondvloed? Heeft Hij niet gezegd: “Als de Zoon des mensen komt, zal Hij wel geloof vinden op aarde?”
En heeft zijn apostel Petrus niet aangekondigd dat de tegenwoordige hemel en aarde weggelegd zijn als een schat, om voor het vuur bewaard te worden? De heer N., en velen met hem, gooien de bijbel niet aan de kant. Alleen nemen ze slechts een deel van de bijbelse boodschap over.
Daardoor kan men het idee van een leefbaarder wereld staande houden. Wie echter de Schrift laat spreken, weet dat dit een utopie is. Er komt niet een verbeterde wereld, maar een oordeel over deze wereld. En het doel van het evangelie is niet wereld verbetering, maar redding vna mensen uit de wereld, die haar ondergang tegemoet gaat.
Zoals God in de dagen van Noach de ark gaf om mensen te redden, zo laat God nu het evangelie van Jezus Christus prediken om mensen te behouden van “de komende toorn” (1 Thess. 1:10).
Gelooft een christen dan niet in een betere wereld? Jazeker, maar dan in een wereld die door God geschapen zal worden, nadat de oude in het oordeel is ondergegaan. Petrus zegt het zo: “Daar dan dit alles vergaat, hoe behoort gij dan te zijn in heilige wandel en godsvrucht, de komst van de dag van God verwachtend en verhaastend, terwille waarvan de hemelen in vuur gezet zullen vergaan en de elementen brandende zullen wegsmelten. Maar wij verwachten naar Zijn belofte nieuwe hemelen en een nieuwe aarde waar gerechtigheid woont” (2 Petr. 3:11-13).