Menselijke wijsheid faalt
Nadat de menselijke wijsheid volledig gefaald heeft en de Chaldeeuwse geleerden moeten erkennen: “Wat de koning vraagt, is te zwaar, en er is niemand anders, die het de koning zal kunnen te kennen geven dan de goden, die echter niet bij de mensen wonen”, verschijnt Daniël op het toneel.
Bij hem is geen spoor van onrust, wel het bewustzijn van afhankelijkheid van zijn God. Hij belegt dan ook geen konferentie met zijn vrienden, maar een bidstond. Hij doet geen beroep op menselijke wijsheid, maar op de wijsheid die van boven is (vergel. Jak. 3:17). Afhankelijkheid en geloofsvertrouwen sieren Danël en zijn drie vrienden. Wie zo tot God nadert, wordt niet beschaamd (vergel. Ps. 25:14; Spr. 3:32).
Een droom, die geen bedrog is
Daar staat Daniël voor de koning. Kort en bondig verklaart hij, dat geen wijze of bezweerder de verborgenheid van de koning bekend kan maken. En als hij, Daniël, het wel kan, doet hij dat niet omdat hij zoveel knapper is dan andere mannen. Nee, de jonge Judese prins geeft alle eer aan God, van wie hij met zijn drie vrienden barmhartigheid heeft afgesmeekt om de droom en zijn uitlegging bekend te kunnen maken (Dan. 2:18). Ootmoedig klinkt uit zijn mond:
“Maar er is een God in de hemel die verborgenheden openbaart; Hij heeft de koning Nebukadnezar bekend gemaakt wat in toekomende dagen geschieden zal”. [1]
In sobere, maar duidelijke bewoordingen geeft Daniël daarop de droom weer en laat er een beknopte, maar heldere uitleg op volgen.
Een droom van vijf en twintighonderd jaar geleden, waarvan driekwart gedeelte op de meest letterlijke wijze is vervuld. Zó letterlijk, dat ongelovige schriftuitleggers het sprookje de wereld in hebben geholpen dat Daniël eerst omstreeks 150 jaar vóór Christus heeft geleefd. In plaats van profeet, zou de jonge godvruchtige prins slechts geschiedschrijver zijn geweest, en hij zou zijn geschiedschrijving de vorm van profetie hebben gegeven. Dit zou van Daniël puur bedrog geweest zijn en met die bewering haalt men de oprechtheid van Daniël door het slijk! Bovendien spreekt de Heer Jezus over: “Daniël de profeet” (Matth. 25:15) en vermeldt Ezechiël zijn naam tot driemaal toe (Ezech. 14:14, 20; 28:3). Deze nauwkeurige vervulling in het verleden staat er juist garant voor dat het nog onvervulde deel even getrouw vervuld zal worden. En wij leven in de tijd dat er aan die vervulling hard gewerkt wordt. Genoeg reden dus om aan die oude droom vernieuwde aandacht te schenken.
Eén beeld
Nebukadnezar ziet in zijn droom een beeld, dat verdeeld is in vier hoofddelen, te weten:
gouden hoofd
zilveren borst
koperen buik
ijzeren benen, ijzer met leem vermengde voeten.
Deze vier stellen, zoals we zullen zien, vier rijken voor. Er wordt niet gesproken over vier beelden van respectievelijk goud, zilver, koper en ijzer, maar over één enkel beeld. De hele periode, waarin God het gezag aan de volken toevertrouwt, wordt door dit ene beeld voorgesteld.
De vier rijken, die achtereenvolgens de dragers van dit gezag zijn, vertonen onderling verschillen. Dat wordt door de verschillende materialen van het beeld voorgesteld. Anderzijds echter vormen ze een eenheid. De een volgt de ander op en neemt het gezag van zijn voorganger over. Er is samenhang. Dit maakt duidelijk dat rijken in het verre oosten, in Afrika en ook zelfs in Amerika buiten het profetisch panorama vallen, dat door het statenbeeld van Nebukadnezar wordt voorgesteld. Ze zijn onmogelijk te beschouwen als een voortzetting van wat met Nebukadnezar is begonnen.
De vier rijken
Dan gaan we nu de vier rijken nader bekijken. Hoe zullen we er achter komen welke vier achtereenvolgens bedoeld zijn! Moeten we daarvoor in de geschiedenisboeken duiken en maar eens kijken wat er bij benadering een beetje op lijkt? Helaas heeft men deze methode met vrucht toegepast, maar met wat voor “vrucht”!
De meest onwaarschijnlijke uitleggingen zijn gelanceerd. Dat is de methode beslist niet! Niet de geschiedenis, maar de bijbel geeft de uitleg. De geschiedenis kan alleen deze uitleg versterken en toelichten.
HET GOUDEN HOOFD stelt ons niet voor noemenswaardige problemen. De woorden uit Daniëls mond zijn duidelijk genoeg:
“Gij zijt dat gouden hoofd”.
Het enige waar we mee zitten, is de vraag of het gouden hoofd alleen de heerschappij van koning Nebukadnezar voorstelt, of dat er het rijk, dat hij heeft gesticht, mee bedoeld is. Dit laatste is het geval, want Daniël zegt verder: “Doch na u zal een ander koninkrijk ontstaan”.
Hij spreekt niet over een andere koning, maar een ander koninkrijk.
Het rijk van DE ZILVEREN BORST EN ARMEN is dus een andersoortig rijk, dat het gezag van Babylon overneemt.
Daniël zelf heeft het met name genoemd in een latere periode van zijn leven, namelijk toen hij onder Belsazar een tamelijk vergeten figuur was geworden. Mag ik het even beschrijven?
Zie hoe Belsazar siddert als er te midden van het feestgeroes plotseling een hand begint te schrijven op de kalk van de muur tegenover de kandelaar.
Net als zijn grootvader Nebukadnezar laat hij eerst de heidense magiërs halen, maar evenmin als hun kollega’s van zestig jaar geleden weten ze uitkomst te brengen. Op voorspraak van de koningin(-moeder?) wordt Daniël naar voren gebracht. Onverschrokken zegt de oude profeet de goddeloze koning het oordeel aan:
Mené: God heeft uw koningschap geteld en er een einde aan gemaakt;
Tekel: Gij zijt in de weegschaal gewogen en te licht bevonden;
Peres: Uw koninkrijk is gebroken en aan de Meden en Perzen gegeven (Dan. 5:28).
Met de zilveren borst en armen is dus het dubbele rijk van Meden en Perzen bedoeld. Het woord van de profeet verbiedt hier twee aparte rijken van te maken, waarvan het laatste, dat der Meden, dan de koperen buik zou voorstellen. Een dergelijke uitleg is gegeven en laat zien tot welke afwijkingen men komt als niet de Schrift, maar de geschiedenis als richtsnoer voor de uitleg wordt genomen. De Schrift spreekt niet over wetten van de Meden en wetten van de Perzen, maar over een wet van Meden en Perzen. De tweevoudigheid van dit rijk wordt bovendien door de beide armen aangeduid. De droom is zo akkuraat mogelijk. [2]
De KOPEREN BUIK EN LENDEN leveren ook geen moeilijkheden wat de uitleg betreft. En opnieuw is het Daniël zelf die ons de naam van dit rijk meedeelt (Dan. 8).
In het derde jaar van Belsazar ontving de profeet een merkwaardig gezicht. Hij zag een ram met twee horens, waarvan de hoogste het laatst oprees. Deze ram stootte naar het westen, noorden en zuiden. Vanuit het westen kwam er met een geweldige snelheid een geitenbok aanzetten, die een opvallende horen tussen zijn ogen had. Deze bok verpletterde de ram en werd geweldig groot. Toen hij machtig werd, brak echter de ene horen af en kwamen er vier horens voor in de plaats. Vervolgens wordt door Daniël de uitleg van dit gezicht in de meest direkte bewoordingen gegeven. En wel zo:
“De ram die gij gezien hebt, met de twee horens, doelt op de koningen der Meden en Perzen, en de harige geitenbok op de koning van Griekenland, en de grote horen die tussen zijn ogen stond, is de eerste koning. En dat die afbrak en er vier in zijn plaats kwamen te staan: vier koninkrijken zullen uit het volk ontstaan, doch zonder zijn kracht …” (Dan. 8:20-22).
De koperen buik stelt dus het Griekse rijk voor dat werd gesticht door Alexander de Grote, die zich met een verbazende snelheid van het hele Midden-Oosten meester maakte, ja zijn macht uitbreidde tot de Indus. Na zijn dood viel het echter in vieren uiteen en geen van die delen heeft het tot een wereldrijk gebracht.
De uitleg van DE IJZEREN BENEN geeft ons meer moeilijkheden. Dat wil zeggen: we missen een duidelijke aankondiging van de overgang van het derde rijk op het vierde. Nergens geeft Daniël de naam van het vierde rijk. Toch doet hij ons wel enige aanwijzingen aan de hand. Als hij spreekt over de koningen van Syrië, dat is een brokstuk van het rijk van Alexander de Grote, dan zegt hij:
“En hij (de Syrische koning Antiochus III) zal zijn aangezicht keren tegen de kustlanden (dit zijn de eilanden voor Klein-Azië en bij Griekenland) en er vele veroveren, maar een bevelhebber zal hem met zijn smaad doen ophouden zonder dat hij hem diens smaad vergelden kan (Dan. 11:18). [3]
De Syrische koning wil zijn rijk dus uitbreiden naar het westen, maar ontmoet daar een macht, waar hij niet tegen op kan. Merkwaardig is dat er niet van een koning, maar van een bevelhebber wordt gesproken. Het gaat dus om een legeraanvoerder. Hier vinden we de eerste aanwijzing betreffende het vierde rijk.
Een tweede vermelding van het optreden van de Romeinen geeft Daniël in vers 30 van hoofdstuk 11. Hij beschrijft hoe de koning van het Noorden (d.w.z. het noorden van Israël, dus Syrië) opnieuw in het zuiden invalt (in Egypte), maar deze keer gaat het niet zo voorspoedig als bij een vroegere veldtocht, want “er zullen schepen der Kittieten tegen hem komen, zodat hij afgeschrikt wordt.”
Kittieten is de oorspronkelijke naam van de inwoners van de stad Kition op Cyprus, later werden er de Grieken onder verstaan. Zo is de naam Hollanders, waarmee vroeger de inwoners van de provincie Holland werden aangeduid, overgegaan op alle inwoners van ons land (verg. Jer. 2:10 en Ezech. 27:6).
Maar, zal men zeggen: Grieken zijn nog geen Romeinen. Dat is waar, er wordt hier echter niet over Kittieten, maar over schepen van de Kittieten gesproken. De Grieken zelf hebben na Alexander de grote geen rol van betekenis meer gespeeld. Zij vielen al spoedig onder het machtsgebied van Rome en de Romeinen maakten gebruik van de Griekse vloot. [4]
Uit deze beide gegevens valt alleen af te leiden, dat er een westerse macht in opkomst was, waarmee de regeerders in het verbrokkelde Griekse rijk terdege rekening moesten houden. Deze macht zou het vierde rijk kunnen zijn. Dit zijn echter niet de enige aanwijzingen die we hebben. Bij de bespreking van het beeld heb ik al opgemerkt, dat er sprake is van één beeld en dat de vier rijken dus elkaars opvolgers zijn. Bij de eerste drie wordt dit door de bijbel duidelijk aangegeven: Perzië veroverde Babylon en nam zijn gebied in beslag, en op zijn beurt werd het Perzische rijk door het Griekse vervangen. En alle drie rijken hebben over Palestina geheerst, want we hebben wel te bedenken, dat deze rijken met Israël te maken hebben. Een algemeen kenmerk van de profetie is, dat daarin slechts dan over landen en volken wordt gesproken, wanneer de gebeurtenissen betreffende die landen en volken direkt of indirekt te maken hebben met het volk Israël en het land Palestina.
Toen God zijn troon te Jeruzalem opgaf, gaf Hij Israël prijs aan de volken, prijs aan vier opeenvolgende wereldrijken.
Wil de westerse macht, waarop Daniël vaag zinspeelt, werkelijk Het vierde rijk zijn, dan zal ze ook zeggenschap over Kanaän moeten krijgen.
Met dit gegeven voor ogen slaan we het nieuwe testament op en lezen daar:
“En het gebeurde in die dagen, dat er een bevel uitging van keizer Augustus, dat het hele aardrijk moest worden ingeschreven …” (Luk. 2:1).
De konklusie waartoe Daniël ons bracht, blijkt dus door het nieuwe testament bevestigd te worden. Het oude testament eindigt met Israël onder de macht van Perzië en het kondigt het Griekse rijk aan. Het nieuwe testament begint direkt met ons Israël voor te stellen onder de macht van de Romeinen. Al staat er dus nergens met zoveel woorden, dat het vierde rijk het Romeinse rijk is, uit het geheel van de Schrift blijkt dat toch zonneklaar.
[1] “In de toekomende dagen” is vrij vertaald. Er staat letterlijk “In het laatst der dagen” en daarmee wordt de eindtijd aangeduid. Het gaat in de droom ten slotte om wat er aan het eind met het beeld en met de steen gebeurt. Hetzelfde geldt voor Gen. 49:1, waar deze uitdrukking voor het eerst voorkomt. [2] Dan. 6 noemt Darius de Meder als opvolger van Belsazar. Andere plaatsen spreken over het rijk der Perzen (zie 2 Kon. 36:20). De eerste koning van de Perzen wordt zelfs door Jesaja een honderd jaar tevoren aangeduid als “Kores” (of wel Cyrus) (Jes. 44:28; 45:1).Kennelijk is Darius een Medisch vorst onder Kores de Perzische heerser. In ieder geval toont de ene plaats met de andere gekombineerd, dat er een Medisch-Perzische heerschappij ontstond, nadat Babylon viel.
[3] De ongewijde geschiedenis bevestigt dit. De oorlogszuchtige koning Antiochus III maakte veroveringen in Klein-Azië. Hij kreeg zelfs vaste voet in Griekenland. De Romeinen zagen dit met lede ogen. Het kwam tot een treffen in 191 bij Thermopylae. Antiochus moest toen Europa ontruimen. Het volgend jaar werd hij bij Magnesia vernietigend verslagen. [4] Dit gedeelte slaat op het Romeinse gezantschap, dat zich naar Egypte haastte om daar Antiochus Epifanes het ultimatum van de Romeinse senaat te overhandigen. Het ultimatum bevatte de eis, dat de Syrische koning zijn veroveringen moest opgeven en Egypte moest verlaten. Antiochus riskeerde geen oorlog met Rome, maar trachtte door uitvluchten aan een direkte beslissing te ontkomen. Daarop trok de gezant Gaius Popillius Leanes een cirkel om de Syrische koning en gelastte hem te beslissen voor hij uit de cirkel stapte.