2-Koningen 4:8 – Welke Sunamietische?
De berooide Sunamietische?? Maar de vrouw uit Sunem, die de profeet Elisa zo gastvrij in haar huis opnam, was toch welgesteld?! Inderdaad, dat lezen we in 2 Kon. 4:8. en over haar zou heel wat te vertellen, zijn, maar nu wil ik het hebben over de berooide vrouw uit Sunem. Spreekt de bijbel dan soms over twee vrouwen uit dat dorp, één in goeden doen en één in precaire levensomstandigheden? Nee… het is zo, dat de welgestelde Sunamietische en de berooide één en dezelfde persoon is. Het is alleen zo jammer, dat de meesten van ons wel de geschiedenis van de welgestelde, maar niet die van de berooide kennen.
Hij roept hen bij hun naam
Dat is daarom zo jammer, omdat in de geschiedenis van de berooide vrouw zo machtig uitkomt hoe God alle dingen bestuurt en ze voor de zijnen doet meewerken ten goede (Rom. 8:28). Bij deze vrouw uit Israël ligt de nadruk daarbij op haar stoffelijk welzijn. In de les, die wij als gelovigen van de nieuwe bedeling er uit mogen trekken, ligt de nadruk op onze geestelijke welstand.
De machtige God, Schepper en Onderhouder van hemel en aarde, zorgt voor de zijnen. Niets loopt Hem uit de hand, nooit staat Hij voor verrassingen, zoals ons vaak overkomt. Terloops wil ik in dit verband een drietal teksten aanhalen.
In Jes. 40:25 lezen we hoe God zijn volk Israël de vraag voorlegt:
“Met wie dan wilt gij Mij vergelijken, dat Ik hem zou gelijk zijn?”
Het afgeweken volk, dat zich buigt voor de nietige afgoden, krijgt daarop bevel het oog naar de hemel op te heffen. Heel het sterrenleger, dat aan het firmament schittert, is door God geschapen.
En, zo staat er in vers 26: “Hij, die… elk daarvan bij name roept”. God heeft niet alleen alles geschapen, Hij bestuurt ook het ganse heelal. Niets ontsnapt aan zijn aandacht, niets ontgaat aan zijn zorg. Welnu, die machtige God, die elke ster roept en in zijn baan houdt, is machtig te zorgen voor de zijnen.
Hij is niet alleen machtig dat te doen, Hij doet het ook daadwerkelijk. Dat wordt in Jes. 43:1 duidelijk gesteld. Deze tekst luidt:
“Maar nu, zo zegt de Here, uw Schepper, o Jakob, en uw Formeerder, o Israël: Vrees niet, want Ik heb u verlost, Ik heb u bij uw naam geroepen, gij zijt mijn”.
De grote Schepper van het heelal is ook de formeerder van het volk Israël. Abraham was als man uitgeblust, Sara”s moederschoot was verstorven, maar de Here gaf hun Izaäk, als stamhouder. Dat niet alleen… in Egypte zou het volk omgekomen zijn en uitgeroeid als de Here het niet in stand gehouden en ten slotte uitgevoerd had. God dacht aan zijn volk en riep het bij zijn naam, en Hij beloofde met dit volk te trekken. Het water zal hen niet wegspoelen en het vuur hen niet verteren, want:
“Ik de Here, ben uw God, de Heilige Israëls, uw Verlosser”.
De geschiedenis van Israël in het verleden laat zien hoe God dit woord waar gemaakt heeft. En ook in de toekomst zal dit blijken als God namelijk zijn volk tot inkeer brengt en in glorie herstelt. Die machtige Schepper, die de sterren bij name roept; die trouwe God van Israël, die zijn volk niet verlaat, is ook onze God.
Sterker nog: wij kennen Hem als onze Vader door de Heer Jezus Christus. Zijn trouw geldt ook ons. En zijn zorg openbaart zich in en door onze Heiland. In het nieuwe testament vinden we voor de derde keer dit “roepen bij de naam”. Nu gaat het niet om de sterren, ook niet om Israël als volk, maar om de gelovigen, die bij de gemeente gevoegd worden. Van Christus, de goede Herder, lezen we:
“Hem doet de deurwachter open en de schapen horen naar zijn stem; en hij roept zijn eigen schapen bij hun naam en leidt ze uit” (Joh. 10:3).
Dit betreft de schapen uit de Israëlitische stal, maar het geldt ook voor de gelovigen uit de heidenen, voor “de schapen die niet van deze stal zijn” (vs. 16). Samen vormen ze één kudde onder leiding van één herder.
Welnu, wat in deze perikoop naar voren is gebracht, vinden we prachtig geïllustreerd in de “tweede” geschiedenis van de Sunamietische.
Gods macht, Gods bestuur en Gods trouw komen daarin alle zo fantastisch mooi uit.
Op tijd gewaarschuwd
Het begint er mee, dat Elisa de Sunamietische waarschuwt voor de komende hongersnood en haar aanraadt naar de vreemde te trekken (2 Kon 8:1). Wat een ontrouw onder het volk, dat de Heer een hongersnood moet zenden, die zeven jaar duren zou! Hoe ernstig is de situatie als in dit geval een Israëlitische aangeraden wordt naar de vreemde te trekken. Dat was toch voor een Israëliet het laatste wat hij zou doen. Een vlucht naar het buitenland moest voor hem eigenlijk als een diskwalificatie gelden. Als men dat deed om de tuchtiging van de Heer te ontvluchten, in plaats van zich er onder te buigen, dan moet dat inderdaad als een afkeurenswaardige zaak beschouwd worden. Ik denk dat we de vlucht van Elimelech en Naomi zo moeten beschouwen. Maar hier liggen de zaken anders. Deze vrouw heeft de Heer haar trouw betoond door zijn profeet onderdak te verlenen. Nu bewijst de Heer haar zijn gunst en stelt haar in de gelegenheid onderdak te vinden in de vreemde.
Als vreemdelinge
Al ondervond deze vrouw niet zoals het volk de directe tucht van de Heer, ze leed toch wel degelijk mee. Zo is het met alle getrouwen in onze tijd ook. We zijn gewaarschuwd voor de tuchtiging die de Heer over zijn gemeente brengt. Afval en ontrouw zijn voorzegd. Al zitten we persoonlijk in een kring of gemeenschap waar we nog veel geestelijke zegen ondervinden, zo zullen we toch verdriet hebben over de ontrouw van het volk van God in deze tijd. En dat niet alleen, we zullen ook moeten beseffen, dat we meelijden onder de gevolgen van die ontrouw. Hoeveel “zwakheid” komt er immers openbaar, doordat we slechts een kleine gemeenschap of kleine kring vormen, hoeveel gaven missen we niet, die elders vertoeven. Deze vrouw leed mee met haar volk, wij doen dat ook.
De Sunamietische kon zich afzonderen van Israël, losmaken ervan kon ze zich niet. Zo is het ook met ons.
Voor haar was het een beproeving te moeten verkeren onder de vreemden. Ze ging weliswaar niet over de Jordaan, zoals Elimelech en Naomi; ze bleef nog binnen het land, dat de Heer Israël oorspronkelijk had toegewezen. Maar verkeren onder de Filistijnen, onder het volk, dat zich het meest vijandig ten opzichte van Israël had gedragen, was voor haar een beproeving. Ze denkt er dan ook niet aan om zich definitief in dat gebied te vestigen, ze vertoeft er “als vreemdelinge”. Ook in dit opzicht is er verschil met het gezin van Naomi. Machlon en Chiljon verloochenden hun vreemdelingschap eigenlijk en vestigden zich in de vreemde door hun huwelijk met heidense vrouwen. Wat dat betreft geeft de Snuamietische ons een belangrijke les. Als gemeente hebben we helemaal geen aards terrein, geen land dat de Heer ons gegeven heeft. Wij zijn geen tijdelijke vreemdelingen, zoals deze vrouw zeven jaar was, nee, wij zijn principieel vreemdelingen op aarde. De hemel is ons domicilie.
We zijn wel in de wereld, maar niet van de wereld. De grote verzoeking voor ons is het gevaar dat we ons hier op aarde thuis voelen. Wereldsgezindheid, wereldgelijkvormigheid omstrikken ons zo gemakkelijk.
Ook zijn er gelovigen, die terdege beseffen, dat de gemeente vreemdelinge op aarde is, maar die tengevolge van een Judaïsch getinte Bijbeluitleg menen dat God de gemeente geroepen heeft haar invloed, haar stem te laten gelden om het kwaad in de wereld een halt toe te roepen en orde op zaken te stellen. Zij doen daardoor te kort aan hun vreemdelingschap en daardoor aan hun geestelijk welzijn. Bovendien wordt het getuigenis van de gemeente in deze wereld er niet mee gediend.
Ontheemd, berooid of straatarm?
Na zeven jaar keert de Sunamietische terug en gaat ze “de hulp van de koning inroepen met het oog op haar huis en haar akker”. Van haar man lezen we niets meer. Hij was al een oud man toen Elisa geregeld door Sunem trok en in haar huis ontvangen werd. Hij zal dus gestorven zijn en als weduwe moet ze haar eigen boontjes doppen. Dat valt niet mee. Hoe licht wordt in zo’n geval het recht van de sociaal zwakkere vertrapt. Ze was ontheemd en berooid wat haar recht betreft. Was ze misschien ook straatarm geworden? Het is mogelijk, we weten het niet. Misschien heeft ze bij haar vertrek haar goederen verkocht en is haar vermogen in het land van de Filistijnen ingeteerd, zodat ze haar oorspronkelijk bezit niet terug kan kopen. Misschien heeft ze haar goederen verpacht en wil de pachter het haar niet teruggeven. Heeft ze alles achter moeten laten en hebben anderen zich ervan meester gemaakt, of is haar bezit vervallen “aan de kroon”?
Hoe het ook zij, één ding staat vast, ze is in precaire omstandigheden en heeft hulp nodig. Daarom wendt ze zich tot de koning. Zal die echter naar haar als weduwe willen luisteren, zal hij als opperste rechter haar recht verschaffen?
Juist in gesprek
Terwijl de Sunamietische bij de koning aanklopt, is deze juist in gesprek. Het staat er zo treffend: “juist in gesprek”. Als iemand in gesprek is, moet je hem niet lastig vallen, dan past het niet, dan heeft hij toch geen oor voor je. Maar hier is dat “juist in gesprek” een gunstige zaak. Het is God die alle dingen regeert, die de koning juist in gesprek doet zijn met Gehazi 1), de knecht van Elisa. De mens zou zeggen “toevallen in gesprek”, de Schrift zegt: “juist in gesprek”. Voor god bestaat geen toeval. Hij leidt het zo, dat de koning net met Gehazi in gesprek, is over de grote daden van Elisa, en dat Gehazi net vertelt over de opwekking van de zoon van de Sunamietische als deze zelfde Sunamietische bij de koning aanklopt om hulp. Wondere leiding, wondere God.
Jozef zit vergeten in de gevangenis, maar god gebruikt een droom van de Farao om hem uit de kerker te bevrijden en zo de redding van zijn volk voor de honger in Kanaän te bewerken.
Haman broedt plannen uit voor een massamoord op de Joden, maar God gebruikt een slapeloze nacht van de Ahasveros om Mordechaï te redden. Wondere God… onze God!
De vrouw wordt door de koning ondervraagd.
Ze bevestigt ongetwijfeld wat Gehazi al heeft meegedeeld en vraagt dan om hulp. Ze krijgt een hoveling mee en wordt in het bezit van huis en akker gesteld, plus de opbrengst van haar akker gedurende de jaren van afwezigheid. Wat een geweldig voorbeeld van Gods zorg. Hij “riep haar bij haar naam”, Hij leidde haar en zorgde voor haar. Wat zal ze dankbaar geweest zijn!
1) Noot:
Het feit, dat Gehazi hier onder de mensen verkeert, heeft sommigen doen veronderstellen, dat deze geschiedenis in tijdsvolgorde vóór die van Naäman geplaatst moet worden. Nu kent de bijbel soms een “zedelijke of morele volgorde”, die niet samen hoeft te vallen met de tijdsvolgorde. In de evangeliën hebben we daarvan voorbeelden. We moeten echter niet te vlug zijn om tot een andere volgorde te besluiten. Het moet dan wel heel duidelijk zijn dat er van de tijdsvolgorde wordt afgeweken. Het hoeft echter helemaal geen verwondering te wekken, dat de melaatse Gehazi onder de mensen verkeert en zelfs door de koning ontvangen wordt. Gehazi was namelijk melaats als sneeuw en dus volgens Lev. 13:13, 16 rein.