1-Petrus 2:22 / Uit: “Bode des Heils in Christus”, jaargang 122 (1979)
Een opwekking in de vorige eeuw
In het begin van de vorige eeuw vond er in Ierland en Engeland een opwekking plaats waarin John Nelson Darby (1800-1882) een belangrijke rol gespeeld heeft. De geestelijke opleving werd voornamelijk door de volgende drie gekenmerkt:
a. een evenwichtige evangelieverkondiging,
b. een diepgaande uiteenzetting van het wezen van de Gemeente,
c. een gedetailleerde toekomstvisie.
Hoewel het derde punt het onderwerp van deze artikelenreeks vormt, wil ik toch de eerste twee zaken nader toelichten.
Een evenwichtige evangelieverkondiging
Bij de prediking van het evangelie werd de nadruk gelegd op de verantwoordelijkheid van de mens om zich te bekeren. Men hield daarbij echter onverkort vast aan de leer van de uitverkiezing. Men speelde het een niet uit tegen het ander, zoals zo dikwijls is gebeurd en helaas nog steeds gebeurt.
Vervolgens werd met klem naar voren gebracht, dat ieder, die gelooft in de Heer Jezus Christus hier en nu zeker kan zijn van zijn behoud. En dit niet als het beamen van een leerstuk, maar als een levende werkelijkheid voor het geloofsleven. Verder werd er een duidelijk onderscheid gemaakt tussen het werk van Jezus Christus voor onze zonden, dat wilzeggen voor onze zondige daden en het feit, dat onze zondige natuur in Hem geoordeeld is. het verschil tussen 1 Petr. 2:22, 24 en 2 Kor. 5:21 werd zeer helder naar voren gebracht. Daarbij werd ook belicht, dat Christus niet alleen vóór ons gestorven is, maar dat iedere gelovige ook met Hem is gestorven.
Het wezen van de Gemeente
Wat het tweede punt betreft bracht Darby naar voren, dat de gemeente van Jezus Christus in de Schrift wordt voorgesteld als “het lichaam van Christus” en als “het Huis van God”. De kenmerken, die bij deze beide voorstellingen horen, achtte hij bepalend voor de grondslag en de wijze waarop gelovigen moeten samenkomen. Voor Hem betekende dit, dat hij brak met elke menselijke, organisatorische vorm, die het beleven van het algemeen priesterschap en het uitoefenen van de gaven onder leiding van de Heilige Geest in de weg stond. Darby ging niet terug tot een kerkvorm zoals die in de tweede of derde eeuw te vinden was, maar tot de vorm die de Schrift zelf aangeeft. Daarbij stond hem niet een glorieus herstel van de gemeente voor ogen, zoals zij zich in de “Pinkstertijd” openbaarde. Integendeel, Darby was ervan overtuigd, dat het verval in de christenheid, dat hij om zich heen ontwaarde, niet slechts in de Schrift was voorzegd, maar ook dat dit verval zou voortduren tot op de komst van Jezus Christus. Te midden van het verval is er echter een weg van gehoorzaamheid aan het Schriftwoord mogelijk. Deze weg houdt in, dat de gelovige zich afzondert van alles wat niet naar Gods gedachten is. Een bekend traktaat van zijn hand draagt dan ook de sprekende titel: “Scheiding van het kwaad, Gods beginsel van eenheid”.
Gedetailleerde toekomstvisie
Tegenover de algemeen-kerkelijke visie, dat alle toekomstige gebeurtenissen op één jongste dag zullen worden afgewikkeld, stelde Darby een veel rijker geschakeerd toekomstbeeld.
Hij leerde, dat de gemeente haar Heer niet te verwachten heeft als de Rechter van levenden en doden, maar als de Bruidegom die zijn bruid in het Vaderhuis zou voeren. Naar zijn overtuiging zou dit plaatsvinden vóór de Grote Verdrukking.
Na deze opname van de gemeente zal God de draad met Israël weer opnemen. Nadat het volk door de Grote Verdrukking is heengegaan zal het de vervulling beleven van alle nog onvervulde profetieën.
Na die verdrukking namelijk zal Christus met zijn gemeente van de hemel wederkeren om het koninkrijk voor Israël op te richten. De vijanden van dit volk zullen dan geoordeeld worden en de martelaren van de verdrukkingtijd zullen worden opgewekt. Na deze regeringsperiode (het duizendjarig rijk) zal het oordeel van de doden plaatsvinden, waarna de eeuwige toestand aanbreekt.
De hier slechts beknopt geschetste toekomstvisie werd niet alleen aangehangen door hen met wie Darby gewoon was te vergaderen, nee, ze vond ingang in allerlei kerken en groepen.
Reacties konden niet uitblijven
Reactie van de zijde van hen, die de algemeen-kerkelijk toekomstvisie huldigden, kon natuurlijk niet uitblijven. In de Engels sprekende landen kwam die vrij snel. Darby zelf, maar ook zijn jongere geestverwanten, hebben zich met vaardige pen aan de weerlegging van de tegenwerpingen gewijd.
Zoals bij zoveel opwekkingen en opkomende visies trad er na verloop van tijd onder hen die de opnameleer aanhingen verslapping op. Onder een volgende generatie openbaarde zich de geest van “zou het zo wel wezen?”. Vooral na de tweede wereldoorlog begon men in verschillende vrije groeperingen waar men Darby’s inzichten vroeger verdedigd had, het geloof in de opname prijs te geven. Ten dele gebeurde dat onder invloed van de aardgerichtheid van de moderne heilsverwachting. Ten dele ook omdat de ontwikkelingen in de naoorlogse jaren een dergelijk eindtijdelijk karakter droegen – en dragen – dat men zich begon af te vragen of men al niet in de tijd leefde, die door Darby als na-christelijk was aangewezen.
Toen kwam Hal Lindsey
En toen was daar plotseling Hal Lindsey, die met zijn boeken in één klap de leer van de opname een publiciteit gaf zoals ze nooit eerder had gehad. Nu moet gezegd, dat Darby zeker in twee opzichten vrij ernstige kritiek op Lindsey sou hebben gehad. Ten eerste zou hij zich in diens Amerikaans populaire, en af en toe vrij speculatieve, voorstelling van zaken niet gevonden hebben. Ten tweede zou hij op leerstellig gebied ernstig bezwaar hebben aangetekend tegen de voorstelling van Lindse7, dat zij die zich nu niet bekeerd hebben op de prediking van het evangelie, na de opname nog een tweede kans zouden krijgen.
Wat de hoofdlijn van het profetisch gebeuren betreft, volgt Lindsey Darby echter op de voet.
Theologisch Nederland reageert
Tot aan de tweede wereldoorlog had Darby’s toekomstvisie in ons land wel ingang gevonden, maar van een reactie van theologische zijde was nauwelijks sprake. Als enige uitzondering moet er genoemd worden een paar boeken waarin het chiliasme (leer van het duizendjarig rijk) bestreden werd en een radiodiscussie voor de NCRV tussen prof. K. Dijk en Johannes de Heer over hetzelfde punt. De kwestie van de opname kwam daarbij echter nauwelijks ter sprake. Overigens werd het chiliasme in ons land weinig aandacht waard gekeurd. Om Hal Lindsey kon men echter niet heen. Zijn boeken vlogen als broodjes over de toonbank en tv-uitzendingen voor de EO deden daar nog het nodige aan toe. Men moest dus wel reageren en dat gebeurde in verschillende uitgebreide werken, zoals b.v. “De Bijbel is geen puzzelboek” van ds. Tj. Boersma, en in artikelvorm in diverse kranten en tijdschriften. De bestrijders kan men naar hun werkmethode in twee groepen indelen. Enerzijds zijn er die enkel trachten aan te tonen, dat Darby’s opvatting Bijbels onhoudbaar is.
Anderzijds zijn er die hun bestrijding trachten kracht bij te zetten door de bewering, dat Darby zijn idee van de opname overgenomen heeft van een profetes van de Irvingbeweging.
Voor de eerste vorm van bestrijding kunnen we waardering opbrengen. Per slot van rekening scherpt men ijzer met ijzer. Darby moet op de Schrift aangesproken kunnen worden en als zijn opvatting de toets van Gods Woord niet kan doorstaan dan moeten we ze eenvoudig aan de kant zetten. We zijn alleen maar gebaat bij de waarheid en niet bij menselijke meningen.
Verdachtmaking
De tweede vorm van bestrijding kunnen we echter beslist niet waarderen. Ze dient om Darby’s ideeën bij voorbaat verdacht te maken. Irving had immers een dwaalleer aangaande de menselijke natuur van de Heer Jezus. Verder bleek het met de profetieën, die men zei te hebben ontvangen, niet te kloppen. Voeg daar nog bij dat uit de Irvingbeweging de Apostolische groeperingen met hun on- en zelfs anti-Bijbelse leringen zijn voortgekomen dan is het duidelijk dat het leggen van een verbinding in die richting de opname-leer in diskrediet zou brengen. In dit verband moet het boek van MacPherson genoemd worden, getiteld “The incredible cover-up” 1), dat al heel wat stof voor tijdschriftartikelen opgeleverd heeft. MacPherson legt niet alleen de hierboven aangegeven verbinding, hij schuift Darby ook in de schoenen, dat hij welbewust de oorsprong van zijn theorie verzwegen heeft.
Het sprookje van de opname
Men heeft zich gretig op dit boek geworpen en zoals gezegd is er in diverse tijdschriften aandacht aan besteed. In een blad als “Reveil” van de Near East Mission (Zending voor het nabije oosten) waar de bekende ds. J.W. van der Hoeven, de voormalige bewaker van de graftuin te Jeruzalem mee verbonden is, is dat op een vrij rustige manier gebeurd.
In het blad “Kracht van Omhoog” (aug. 1978) gebeurt dat op een heel wat andere wijze. De schrijver J.E. v.d. Brink had al eens eerder deze kwestie aangepakt door een stuk over te nemen uit “The Rapture of the Church. What is that?” 2) van Bill Britton. Hij leidde dat artikel toen in met de woorden:
“U kent het wel: wij schieten het luchtruim in om de Heer ergens in een of ander geografisch punt te ontmoeten”.
Boven dit artikel prijkten toen de woorden: Het sprookje van de opname. Heel wat vriendelijker van toon is een artikel in het maandblad “Vuur” van de charmatische beweging in Nederland, waarin dr. W.C. van Dam de vraag van de opname bespreekt.
Op diverse reacties hoop ik in te gaan, waarbij ik nog speciaal een groot aantal artikelen wil vermelden door een lezer aan de redactie toegestuurd, waarin hij zijn bezwaren tegen de opnameleer heeft uiteengezet.
1) Deze titel is moeilijk te vertalen, maar betekent zoiets als het ongelofelijke (moedwillige) stilzwijgen.
2) De opname van de gemeente – wat is dat?
Het probleem met velen van ons is dat we ons liever laten bederven door lof dan dat we ons laten redden door kritiek.
(Lutheran Education)