1-Corinthiers 3:14 / Uit: “Bode des Heils in Christus”, jaargang 122 (1979)
Het probleem waarvoor men staat
Samenvattend kunnen we zeggen, dat de kerkelijke theologie ten aanzien van de achtergrond van de opnameleer voor de volgende opgave staat:
a. Ze moeten de teksten, die aangeven dat de gemeente op de Pinksterdag is ontstaan hun kracht ontnemen.
b. Ze moet de teksten, die zeggen dat de gemeente in vroegere tijden een verborgenheid was, gaan relativeren (betrekkelijk stellen).
c. Ze moet de oudtestamentische profetie vergeestelijken.
d. Ze moet de nieuwtestamentische gegevens aangaande Israël, Jeruzalem, enz. wegverklaren.
Eenheid van het heil
Nu brengt men tegen de leer van de opname een belangrijk argument in, dat niet onbesproken mag blijven. De visie van Darby zou namelijk niet stroken met de leer van de eenheid van het heil, zoals die in de Schrift wordt voorgesteld. Vraagt men echter naar Schriftbewijs, dat er voor alle gezaligden slechts één heil is, dan worden die teksten aangevoerd, die spreken van het ene heil dat de gelovigen, die tot de gemeente behoren ten deel zal vallen.
Maar dit is geen tegenargument. Dat er binnen de gemeente geen onderscheid is, aanvaarden we namelijk allen.
Trouwens, daar is nog wel iets van te zeggen, en wel dit, dat er wel degelijk verschil in beloning is (zie 1 Kor. 3:14, 15 en Openb. 2:17b). Helemaal eenvormig is het heil voor de leden van de gemeente dus ook niet. Maar goed, daar gaat het niet om.
De stelling, dat er maar één heil is voor alle gezaligden, neemt men aan zonder Schriftbewijs. Men aanvaardt het als een vanzelfsprekende stelling, als een axioma. Zien we echter naar de profetieën dan blijkt er wel degelijk verschil te zijn. We lezen bijvoorbeeld deze uitspraken:
“Vreemden zullen uw akkerlieden en uw wijngaardeniers zijn; maar gij zult priesters des Heren heten, dienaars van onze God genoemd worden; gij zult het vermogen der volken genieten” (Jes. 61:5).
“En koningen zullen uw voedstervader zijn en hun vorstinnen uw zoogsters; met het aangezicht ter aarde zullen zij zich voor u neerbuigen, en het stof uwer voeten zullen zij lekken” (Jes. 49:23).
De niet-chiliast is gedwongen deze profetieën vergeestelijkt op de kerk toe te passen. Daarbij moet Israél dan de gemeente voorstellen. Ik laat in het midden wie dan met die vreemdelingen en die koningen enz. worden aangeduid. Die puzzel moet de niet-chiliast maar proberen op te lossen. Wel wil ik er echter op wijzen, dat die vreemdelingen en die koningen een andere positie innemen. En men kan dit verschil niet wegvergeestelijken!!
Bruid en volken
Voor hetzelfde probleem wordt de niet-chiliast geplaatst bij het lezen van Openbaring 21:9-22:5. In dat gedeelte is namelijk in vers 9 sprake van de bruid van het Lam. In vers 24 gaat het over volken en koningen die hun heerlijkheid tot deze bruid-stad brengen. Zij vormen dus niet de bruid des Lams. En in 22:3, 4 lezen we over slaven, die dienen in Gods tegenwoordigheid. Het gaat echt niet aan al deze onderscheidingen weg te werken ten einde het idee van het ene heil overeind te houden. Zou men de laatstgenoemde slaven nog met de stad kunnen vereenzelvigen, met de volken en koningen, die hun heerlijkheid tot haar brengen, kan men dat beslist niet. De leer van eenheid van heil is dan ook duidelijk fictie.
Wel één weg tot het heil
Ter voorkoming van misverstand wil ik erop wijzen, dat verschil in heil niet inhoudt dat er ook een verschil is in de grondslag waarop elk heil – wat dat ook wezen mag – geschonken wordt. Alle heil is er alleen door Jezus Christus. Vergeving van zonden, rechtvaardigmaking, eeuwig leven ontvangen we alleen door Hem en door zijn kruisdood, maar dat zegt niets ten aanzien van het al of niet uniform zijn van de positie die we innemen.
Wanneer de Heer Jezus in zijn dagen al kon zeggen, dat de minste in het koninkrijk der hemelen meerder is dan Johannes de Doper, dan moeten we wel erg voorzichtig zijn om zo maar de stelling van het ene heil van alle gezaligden te poneren.
Gematigd chiliasme onmogelijk
Het is wel waar, dat er binnen de gemeente geen verschil is tussen Jood en Griek, enz. Daar heerst eenheid van heil (behoudens persoonlijke beloning). Nu zijn er chiliasten geweest – ik denk b.v. aan Wilhelmus á Brakel – die wel in een herstel van Israël geloofden maar meenden dat Israël binnen het kader van de Kerk de bijzondere beloften van het oude testament ontvangen zou. Ook heden zijn er die deze gedachte aanhangen. Zo’n constructie behoort echter tot de onmogelijkheden. Ze strijdt met alles wat over de eenheid van de gemeente gezegd wordt.
Na deze achtergrondbelichting wil ik dan in het volgende nummer overgaan tot bespreking van de leer van de opname vóór de Grote Verdrukking en van de argumenten, die men van verschillende zijden tegen deze leer inbrengt.