1-Thessalonicenzen 4:13 / Uit: “Bode des Heils in Christus”, jaargang 122 (1979)
Afscheidswoorden voor de Zijnen
In de woorden van de Heer in Joh. 14 komen de termen, oordeel, levenden, doden, volken enz. niet voor. Op zichzelf bewijst dat niet, dat het oordeel over levenden en doden niet met dit komen verbonden is; het bewijst echter wel, dat deze begrippen in onze verhouding tot de wederkomst van de Heer zaken van tweede orde zijn. Het eerste, het belangrijkste is dat de Heer komt om ons in het Vaderhuis te brengen. Dat is e specifieke afscheidsboodschap voor de Zijnen.
Helaas heeft de christenheid aan zaken van tweede orde de voorrang gegeven. Het is niet van belang ontbloot, dat deze woorden juist in het evangelie naar Johannes staan. In de andere evangeliën is sprake van zijn komst als de Zoon des mensen, Jeruzalem, Judea, en de steden van Israël enz. In het evangelie naar Johannes komsten deze uitdrukkingen niet voor. Dit evangelie stelt ons de betrekking voor waarin we tot God als zijn kinderen en tot Christus als zijn broeders gebracht zijn. En in dat evangelie is dan ook sprake van het invoeren in het Vaderhuis.
Wanneer men dit aspect van de komst van de Heer klakkeloos vereenzelvigt met wat de andere evangelisten over de wederkomst zeggen, getuigt dat in ieder geval niet van veel nauwkeurigheid in het behandelen van Schriftgegevens.
“…de Heer tegemoet in de lucht”
De tweede tekst, die over de opname spreekt vinden we in 1 Thess. 4:13-18. Dit bekende gedeelte is tot troost voor de Thessalonikers geschreven in verband met de toekomst van de ontslapenen. De Thessalonikers waren kennelijk bang dat de ontslapen gelovigen niet in de heerlijkheid zouden delen bij de komst van de Heer. Zij hebben blijkbaar de gedachte geopperd dat die ontslapen gelovigen pas veel later met Christus de heerlijkheid deelachtig zouden worden. In ieder geval blijkt hier, dat de gelovigen te Thessalonika niet onderwezen waren in de gedachte dat op één jongste dag het hele toekomstgebeuren zich zou afwikkelen. Dan was er immers voor een later deel hebben aan de heerlijkheid geen plaats geweest!
Kennelijk hebben deze gelovigen gedacht aan het feit, dat Christus zou wederkomen om zijn Koninklijke heerschappij te vestigen. De vraag voor hen was nu of de ontslapenen meteen in die glorie zouden delen of dat ze pas later daaraan deel zouden hebben.
Het eerste wat Paulus doet is aantonen, dat de ontslapenen niet bij de levenden zullen achterblijven. Hij zegt het zo:
“Want dit zeggen wij u door het woord van de Heer, dat wij, de levenden, die overblijven tot de komst van de Heer, de ontslapenen geenszins zullen vóórkomen” (vs. 13).
Vervolgens geeft hij aan, dat de doden in Christus eerst zullen opstaan en dat ze daarna samen met de levenden de Heer in de wolken tegemoet gevoerd worden in de lucht (vs. 16, 17). En hij voegt daaraan toe: “Zo zullen wij altijd met de Heer zijn”.
…en dan weer terug?
Dat hier van een opname sprake is, is onmiskenbaar. We gaan de Heer tegemoet en de ontmoeting vindt plaats in de lucht. Door allerlei publicaties is op dit gedeelte zo de aandacht gevestigd, dat men er in “kerkelijke kringen” niet meer omheen kan om over de opname te spreken.
Ik wees er al eerder op, dat in de Geref. Geloofsleer van W. Heyns (een uitgave van Eerdmans in de Ver. Staten), de verzen uit 1 Thess. 4 niet in geding gebracht worden. Hetzelfde geldt voor het handboek van de Ger. Dogmatiek van dr. A.G. Honig. Hierin worden de verzen uit 1 Thess. 4 wel genoemd, maar dan alleen in verbinding met de opstanding. Over de opname geen woord!
Neem de vier delen “Van de Voleinding” van Abr. Kuyper. Dit werk is specifiek aan het onderwerp van de toekomst gewijd. Geen woord echter over 1 Thess. 4:15-18 behalve een zijdelingse verwijzing. Dan de Geref. Dogmatiek van H. Bavinck. Deze Schriftverklaarder haalt bovengenoemd gedeelte aan in verband met de leer van de opstanding. Hij zegt dat dan de veranderde gelovigen met de opgestane gelovigen in wolken de Heer tegemoet gaan. Maar van een plaatsing van dit gebeuren in het kader van de andere profetische gebeurtenissen die bij de komst van de Heer plaatsvinden vinden we niets. Met “over de laatste dingen” (2 delen), is het niet anders gesteld. Ook de Kleine Dogmatiek van dr. G.C. van Niftrik laat ons in de steek.
In latere werken verandert dit. In de Korte Verklaring schreef Dr. J.A.C. van Leeuwen al:
“Het zal gaan “den Here tegemoet, in de lucht”. Hij zal verschijnen als Koning, als de Bruidegom, en worden ingehaald als tot een koninlijken feestelijken intocht. Wij worden hier sterk herinnerd aan een gelijkenis des Heren, met name aan Matth. 25:26” (Col. Thess. Blz. 143).
Ik laat nu maar passeren dat voor Van Leeuwen de twee begrippen: “inhalen als koning” en “als bruidegom” praktisch identiek zijn. Het gaat me erom dat hij suggereert – hij zegt het niet met zoveel woorden – dat we Christus dus inhalen naar de aarde toe.
Ridderbos en Van der Waal zeggen dat wel uitdrukkelijk. In deze drie gevallen hebben we tenminste te maken met een poging om dit gegeven een plaats te geven in het kader van de andere gebeurtenissen.
MacPherson laat er ook geen twijfel over bestaan; en Evert v.d. Poll schrijft:
“1 Thess. 4:17 gaat over Jezus’ terugkeer naar de aarde. Een feit, dat centraal staat in de bijbelse toekomstverwachtng. Dus betekent “zo zullen we altijd met de Here wezen”, een samenzijn op aarde; niet in de hemel. Jezus komt om het duizendjarig rijk op aarde op te richten”.
Na een bespreking van het woord “tegemoet gaan” en verwijzing naar o.a. Matth. 25 vervolgt hij met:
“Dus de opname van de Gemeente is geen ontsnapping voor de grote verdrukking, maar een ontmoeting met Jezus in de lucht na de grote verdrukking om Hem op zijn terugkeer naar de aarde te begeleiden. Een terugkeer met als einddoel het duizendjarig rijk” (Reveil, juni 1978).
In het maandblad Vuur bespreekt dr. W.C. van Dam in het meinummer van 1978 eveneens de opname van de gemeente en hij geeft praktisch dezelfde uitleg.
Deze uitleggers verschillen wat de kwestie van het duizendjarig rijk betreft, maar ze stemmen allen overeen in de uitleg van 1 Thess. 4 dat daar over een inhalen naar deze aarde toe sprake is. We zullen dit onderzoeken.
Waar blijft het Vaderhuis?
Ten eerste is het zaak het verband met Matth. 25 onder ogen te zien. Al wordt er hetzelfde woord “tegemoet gaan” gebruikt als in 1 Thess. 4, mag men dan heel de handeling van komen en ingaan gelijkgestellen? Dat is het eerste aanvechtbare punt. Bovendien, wie zegt dat de bruidsmeisjes de bruidegom tegemoet gaan en dan langs dezelfde weg terugkeren? Wie zegt, dat de bruiloft gehouden wordt in dezelfde plaats als waarvan deze meisjes vertrokken zijn? Al deze gissingen moet men inbouwen als men 1 Thess. 4:16 met Matth. 25:1-13 wil gelijkstellen. En waar blijft dan het ingaan in het Vaderhuis?? De Heer heeft toch beloofd dat Hij zou wederkomen en dat Hij ons dan tot zich zou nemen zodat wij zouden zijn, waar Hij is. Is dat soms de aarde? Waar blijft nu de relatie met Joh. 14?? Die relatie wordt eenvoudig niet gelegd. Als we die echter wel leggen kan het alleen zo zijn, dat we de Heer tegemoet gaan, omdat hij ons komt halen om ons in het Vaderhuis te brengen.
De uitleg, dat we Hem slechts zouden tegemoet gaan om hem te escorteren bij zijn afdalen naar deze aarde is zuiver speculatief en laat Joh. 14 buiten beschouwing. De andere uitleg heeft echter de Schrift aan haar zijde. En… zij verloochent tenminste niet de hemelse roeping van de gemeente.
En wat dan…?
Maar hiermee is nog niet alles gezegd. Volgens bovenstaande uitleggers gaan we de Heer tegemoet in de lucht om daarna direct met Hem weer te keren. Maar dat houdt dan toch wel in, dat er een opstanding heeft plaatsgevonden en dat de gelovigen met verheerlijkte lichamen de Heer tegemoet gaan en in verheerlijkte staat met Hem op aarde komen.
En wat zegt ons de Schrift, dat er dan gebeuren zal? We hoeven daarvoor Matth. 25:31 v.v. slechts op te slaan. We lezen daar:
“Maar wanneer de Zoon des mensen komen zal in zijn heerlijkheid en alle engelen met Hem, dan zal Hij zitten op de troon van zijn heerlijkheid en voor Hem zullen alle volken verzameld worden; en Hij zal ze van elkaar scheiden, zoals de herder de schapen van de bokken scheidt”.
Wel, hoe wil men dit nu rimen met het gegeven uit 1 Thess. 4?? Zijn de gelovigen in verheerlijkte lichamen de Heer tegemoet gegaan, komen ze in verheerlijkte lichamen met Hem terug en worden ze daarna onder de ongelovigen gemixed om er vervolgens als schapen weer uit afgescheiden te worden??
Hoe wil men dit probleem oplossen?
Of gaan de schapen pas na dit oordeel de Heer tegemoet in de lucht??
Die voorstelling is nog onmogelijker, want dan moet de Heer intussen eerst weer opgestegen zijn om te kunnen wederkomen.
Kortom: de gegevens betreffende de opname vallen niet te vereenzelvigen met of direct te combineren met de gegevens aangaande Christus’ verschijning voor de wereld.