260 jrg 126, 01-1983 Onze offeranden, lof, liefdegaven en ons lichaam (3)

Hebreeën 13:16
Uit: “Bode des Heils in Christus”, jaargang 126 (1983)

Na deze praktische opmerkingen over het gebruik van onze aardse goederen willen we de in Hebr. 13:16 genoemde offers iets nader beschouwen. Er wordt namelijk gesproken over ‘weldadigheid’ en ‘mededeelzaamheid’. Hier wordt een duidelijk onderscheid gemaakt en we doen goed, na te gaan waarin dat verschil bestaat. Weldadigheid heeft betrekking op goeddoen aan armen. Ons woord ‘weldoener’ laat dat ook zien. Hoewel het woord ‘weldoen’ ook in meer algemene zin van ‘goeddoen’ wordt gebruikt, is er toch een tekst die duidelijk slaat op de verzorging van armen en ‘behoeftigen’. Zo lezen we in Mark. 14:7: ‘Want de armen hebt u altijd bij u, en wanneer u wilt, kunt u hun weldoen’. In deze zin wordt hier in Hebr. 13 over het offer van weldadigheid gesproken. En het grote voorbeeld vinden we weer in God, die ‘Zijn weldadigheden aan ons talrijk maakt’.

Tien procent?

Dikwijls wordt er gevraagd: ‘Hoeveel moet je nou geven?’ Nu is het woord ‘moeten’ al heel misplaatst. In het licht van het offer van Christus past dat natuurlijk helemaal niet. Laten we het dus maar gauw vervangen door ‘zullen’. Sommigen menen dan een vaste norm gevonden te hebben in het bedrag dat Abraham en later Jakob en het volk Israël afstonden: 10%. We moeten er echter aan denken, dat we ons niet op een wettische bodem stellen. Zodra ons geven gebonden is aan een regel, die een dwang wordt, dan zijn we geen blijmoedige gevers meer. Anderzijds wordt die 10% soms verontwaardigd van e hand gewezen en met ‘wettisch’ betiteld, omdat men niet bereid is zo’n offer te brengen.

Welnu, dan is het voor zulke mensen goed te bedenken, dat de genade altijd verder gaat dan de wet. U kent toch die regelmatig terugkerende uitspraak uit de bergrede wel: ‘U hebt gehoord dat tot de ouden gezegd is… maar Ik zeg u…’ Als we dat nu ook op ons geven gaan toepassen, dan verdwijnt die 10% misschien wel in de schaduw. Maar goed, voor wie niet wettisch wil zijn is er het prachtige voorbeeld van Zacheüs: ‘Zie, de helft van mijn bezittingen Heer, geef ik aan de armen’. Dan wordt het dus 50%! Nu we de wet niet meer hebben, behoeven we ons niet meer tot 10% te laten beperken! Ten overvloede willen we nog twee teksten citeren, die een leidraad voor ons kunnen zijn: ‘Laat ieder van u… opsparen naar dat hij welvaart heeft’ (1 Kor. 16:2). ‘Want ik getuig, dat zij naar vermogen, en boven vermogen uit eigen beweging ons met veel aandrang smeekten om deze gunst en de gemeenschap in de dienst aan de heiligen’ (2 Kor. 8:4).

Mededeelzaamheid

Evenals het woord ‘weldadigheid’ heeft ‘mededeelzaamheid’ een uitgebreide en engere betekenis. Alles wat je aan een ander geeft, getuigt van mededeelzaamheid. Zo wordt in Rom. 12:13 gezegd: ‘Deelt mee voor de behoeften van de heiligen’. Toch gaat het hier om het offer van de weldadigheid. Hier kon niet staan: ‘doet wel in de behoeften’ (of: voor de behoeften). Hier staat eenvoudig de gedachte ‘een deel van ons bezit aan een ander te geven’ op de voorgrond, en die ander is behoeftig, dús gaat het om het bewijzen van weldadigheid. Wanneer we echter het woord ‘mededelen’ en ‘mededeelzaamheid’ in zijn engere betekenis beschouwen, dan gaat het over meedelen voor het onderhoud van hen, die in het evangelie arbeiden. Een aantal teksten rechtvaardigen dit: ‘Laat hij, die in het woord wordt onderwezen, hem die onderwijst van alle goede dingen meedelen’ (Gal. 6:6).

Zo goed als de dorser zijn werk doet, in de hoop erin te delen, zo heeft ook de arbeider recht op ondersteuning (Lees 1 Kor. 9). ‘Geen gemeente heeft met mij in rekening van uitgave en ontvangst gestaan, dan u alleen. Want ook in Thessalonika hebt u mij één en andermaal voor mijn behoefte gezonden’ (Fil. 4:15).

Welbehaaglijk voor God

Wanneer het niet in de Bijbel stond, waren wij misschien nooit op het idee gekomen om deze beide soorten gaven ‘offers’ te noemen. En erbij te zeggen dat het offers waren, die als een welriekende reuk voor God opstijgen zou wellicht helemaal niet in ons brein zijn opgeklommen. Het is wel goed, nog even de aandacht daar op te vestigen. Niet alleen in Hebr. 13:16 wordt ons dat aangezegd, maar in Fil. 4:18 zegt Paulus van de ondersteuning die hij kreeg: ‘nu ik van Epafroditus het door u gezondene ontvangen heb; een welriekende reuk, een aangenaam, God welbehaaglijk offer’.

Wanneer iemand dus nog niet weet, wat hij in deze beide collecten moet doen, laat zo iemand dan bedenken dat hij niet geeft aan de armen en aan de arbeiders van de Heer, maar dat hij behoort te offeren aan de Heer zelf.

De offerande van het lichaam

Zo komen we dan bij de derde soort offeranden. Natuurlijk begrijpt ieder, dat het niet de bedoeling is dat we ons lichaam op een altaar opofferen. We zouden dan ook kunnen zeggen: het offer van ons leven, het praktische leven van elke dag. Maar we leven in dit lichaam. En niet voor niets wordt hier in Rom. 12:1 over de offerande van het lichaam gesproken. Het gaat om alles wat we in en met dit lichaam doen. Daarvoor zullen we ook rekenschap afleggen. Denk maar aan de ernstige uitspraak: ‘Want wij allen moeten geopenbaard worden voor de rechterstoel van Christus, opdat ieder ontvangt wat in het lichaam is gedaan naardat hij bedreven heeft, hetzij goed, hetzij kwaad’ (2 Kor. 5:10). Helaas kunnen we veel kwaad in en met ons lichaam doen. Vandaar dat we worden vermaand ons lichaam niet ten dienste van de zonde te stellen, maar in de dienst van de gerechtigheid.

Het is goed voor onszelf Rom. 6:8-14; Ef. 4:17-5:17 en Kol. 3:5-15 ernstig te overdenken. In het bijzonder waarschuwt Paulus voor de hoererij, die een aparte plaats inneemt. Alle zonden geschieden buiten het lichaam om, maar wie hoereert zondigt tegen zijn eigen lichaam (1 Kor. 6:18).

Ons lichaam een tempel

In dit zelfde hoofdstuk betoogt de apostel dat onze lichamen leden van Christus zijn en tempels van de Heilige Geest. Daarom is het zo belangrijk hoe en waarvoor we dit lichaam gebruiken. Wanneer we werkelijk bedenken dat we niet van onszelf zijn, maar gekocht en betaald door Christus, dan zullen we er naar streven God in onze lichamen te verheerlijken (vers 15-20). Alle vragen van: waarom mogen we niet dansen, niet naar de film enz. enz. vallen weg, wanneer we werkelijk bedenken, dat we ons lichaam en dus het leven in dat lichaam als een offer aan God moeten wijden. Een geweldig voorbeeld vinden we in Paulus die kon getuigen: ‘dat Christus in mijn lichaam zal worden grootgemaakt, hetzij door het leven, hetzij door de dood’ (Fil. 1:20).

Al wat u doet

Er is over dit laatste punt nog veel meer te schrijven, maar we willen dit artikel graag besluiten met drie teksten, die ons hele leven omvatten:
‘En al wat u doet, in woord of in werk, doet alles in de naam van de Heer Jezus, terwijl u God de Vader dankt voor Hem’ (Kol. 3:17).
‘Wat u ook doet, doet het van ganser harte als voor de Heer, en niet voor mensen’ (Kol. 3:23).
‘Hetzij dan dat u eet, hetzij dat u drinkt, hetzij dat iets anders doet, doet het alles tot heerlijkheid van God’ (1 Kor. 10:31).
Geve god ons een geestelijke gezindheid, en laten wij ernaar streven ons zo voor Hem te stellen, dat we Hem deze drievoudige offers brengen.

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies