Openbaringen 2
Uit: “Bode des Heils in Christus”, jaargang 127 (1984)
In ‘Waarheid en Eenheid’, het blad van de verontruste gereformeerden, schrijft redacteur J.B. van Mechelen, dat veel gereformeerden, die het modernisme in de Gereformeerde Kerken afwijzen, nogal gereserveerd staan tegenover de belijdenis. Hij schrijft o.a.: ‘Met wat onze vaderen beleden hebben ze nauwelijks meer iets te maken. Dat de belijdenis niet zozeer een zaak is van vaderen, maar een getuigenis van de kerk van Jezus Christus, verlicht door de Heilige Geest, komt in hun gedachtenuitingen niet uit’ (2 maart 1984, blz. 7).
Bij deze uitspraak zouden we dit commentaar willen plaatsen:
Er wordt in Openb. 2 en 3 niet zeven keer herhaald: ‘Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest door de Gemeenten zegt’, maar: ‘Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de Gemeenten zegt’. We zijn er van overtuigd, dat de Rooms Katholieke kerk bovenstaand citaat uit ‘Waarheid en Eenheid’ graag voor haar rekening neemt, maar dan wel met de achterliggende gedachte dat zij de kerk van Jezus Christus is.
In hetzelfde artikel wijst ds. van Mechelen er terecht op, dat velen een beschreven belijdenis afwijzen, maar daar een ongeschreven belijdenis voor in de plaats stellen, die ze als de enig goede uitleg beschouwen. Het is natuurlijk niet verwerpelijk overtuigd te zijn van de juistheid van je eigen uitleg; maar het is wél fout als men aan de uitleg een gezag geeft, gelijk aan dat van de Schrift. Ik geloof dat we deze woorden wel ter harte mogen nemen.
Ook onder ons komt het voor, dat men zich beroept op wat broeders geschreven hebben en dat als onaantastbaar beschouwt. Nu zijn we dankbaar voor dat wat voorgangers, van wie velen bij de Heer zijn, ons hebben voorgehouden, maar we zullen toch altijd hun woorden hebben te toetsen aan de Schrift. De uitspraak ‘zo hebben de broeders het altijd geleerd’ beslist niets. De vraag is op welke Schiftuurlijke grond de broeders dat geleerd hebben.