ENERZIJDS WORDT IN DE SCHRIFT DE AANDACHT GEVESTIGD OP DE BIJZONDERE plaats van Maria, die door God is uitverkoren om de moeder van de Here Jezus te worden, anderzijds laat de Bijbel duidelijk zien, dat het uiteindelijk niet gaat om haar maar om Hem, die genoemd wordt ‘de vrucht van haar schoot’. Zodra Maria zich bemoeit met het dienstwerk van de Heer, wordt ze zelfs terechtgewezen en in het verlossingswerk heeft ze totaal geen aandeel. Integendeel, dit werk moest ook voor háár volbracht worden. In dit artikel willen we eens nagaan wat er over Maria in de Schrift vermeld staat.
De aankondiging door Gabriël
In tijdsorde gezien is de eerste gebeurtenis in het leven van Maria waarvan de Bijbel melding maakt, die van de aankondiging door de engel Gabriël van de verwekking van het kind Jezus (Luk. 1: 26 v.v.). Bij die gelegenheid wordt Maria begroet met de woorden: ‘Gegroet, begenadigde, de Heer is met u (u bent gezegend onder de vrouwen)’ vs. 28. Maria is begenadigd, dat wil zeggen dat haar gunst bewezen is. Wanneer wij spreken over de genade van God denken we meestal aan het feit dat ons de zonden vergeven zijn. God heeft ons als zondaars begenadigd. We moeten echter bedenken, dat elk gunstbewijs een begenadiging is. Zo is Maria bevoorrecht dat zij de moeder van de Messias mocht worden.
Als zodanig heeft ze ‘genade bij God gevonden’ (vs. 30). Op zichzelf is dat een geweldig iets, maar het houdt niet in, dat Maria geestelijk gezien een bijzondere plaats voor God zou innemen. Evenmin houdt het in, dat ze om de haar verleende gunst verering zou verdienen. Dezelfde uitdrukking wordt namelijk ook gebruikt ten opzichte van David die ‘genade vond voor God’ (Hand. 7: 46); nergens in het Nieuwe Testament treffen we echter een opwekking aan David daarvoor te vereren.
Niet alleen een voorrecht
Dit gunstbewijs van God betekende niet alleen een voorrecht, het bracht ook smaad met zich mee. Maria zou zwanger worden doordat de Heilige Geest over haar zou komen en de kracht van de Allerhoogste haar zou overschaduwen (Luk. 1: 35) en dat terwijl ze ondertrouwd was met Jozef. Het minste zou nog zijn, dat men Jozef en haar van voorechtelijk geslachtsverkeer zou beschuldigen, het ergste dat ze zich aan ‘buitenechtelijk’ geslachtsverkeer ofwel hoererij had overgegeven. Voor Jozef bleef alleen die mogelijkheid open en zijn overleggingen worden ons door Mattheüs meegedeeld. Hij zou haar openlijk hebben kunnen aanklagen als een ontrouwe en volgens Deut. 22: 23,24 had Maria dan gestenigd moeten worden.
Deze gedachte verwerpt hij echter en hij is van plan haar heimelijk te verlaten, daarbij de roddelpraat voor lief nemend. God maakt hem echter in een droom duidelijk wat er is gebeurd en daarop tróuwt Jozef met Maria (zie Matth. 1: 18-25). Toen de engel Maria de aankondiging deed, moet Maria de konsekwenties van dit alles eveneens overdacht hebben. In haar woorden ‘Zie de slavin van de Heer, moge met mij gebeuren naar uw woord’ (Luk. 1 : 38), klinkt door dat ze zich overgeeft om deze weg, met alle konsekwenties van dien, te gaan. Ze is daarin een voorbeeld van ootmoed, afhankelijkheid en toewijding.
Gezegend onder de vrouwen
Alhoewel het aspekt van smaad en verdachtmaking niet uit het oog mag worden verloren, zo overheerst toch de gedachte aan het gezegende van de uitverkiezing van Maria om de moeder van de Messias te mogen zijn. Toen Maria bij haar bloedverwante, Elizabeth de vrouw van Zacharia, op bezoek kwam, heeft deze dat bevoorrecht-zijn van Maria onder de leiding van de Heilige Geest als volgt onder woorden gebracht: ‘Gezegend ben je onder de vrouwen en gezegend is de vrucht van je schoot’ (Luk. 1: 42). Net als Gabriël geeft Elizabeth het bijzondere voorrecht dat Maria ten deel valt, aan door haar ‘gezegend’ te noemen. Het was een bijzondere zegen de moeder van de Méssias te mogen zijn. Elizabeth erkent dat.
Hetzelfde woord voor ‘gezegend’ treffen we aan in Matth. 25 : 34 en ook daar ziet het op een geweldig voorrecht dat wordt verleend. Maar zomin als ‘de schapen aan de rechterhand’ daardoor verering waard worden, zomin komt Maria verering voor dit gunstbewijs van God toe. We zien dan ook niet dat Elizabeth haar bloedverwante vereert of huldigt. Maar wel onderkent zij de bijzondere roeping van Maria en eveneens onderkent ze dat de vrucht van Maria’sschoot een heel bijzondere Persoon zal zijn, bevoorrecht boven alle andere mensenkinderen.
God, mijn Heiland
In haar lofzang heeft Maria een heel belangrijke uitspraak gedaan. Eens las ik van een landbouwer in Frankrijk dat die uitspraak hem vrijmaakte van de Mariaverering waarin hij gebonden was. Het is deze uitspraak: ‘mijn geest verheugt zich over God, MIJN HEILAND’ (Luk. 1: 47). Maria noemt God haar Zaligmaker. Ondanks haar bevoorrechte ‘positie’ moest ook zij verlost, zalig gemaakt worden. Ook zij had God als haar Heiland nodig. Wat is het toch belangrijk de Schrift goed te lezen en de zin ervan tot ons te laten doordringen. De Schrift is nuttig om te leren, ze is ook nuttig om te weerleggen. En helaas zijn er heel wat menselijke meningen ingeslopen in de christenheid, die om weerlegging vragen. Het idee dat Maria bepaalde verering zou moeten worden toegebracht is er één van!
Bij het bezoek van Maria heeft Elizabeth nog iets gezegd dat de moeite waard is om op te merken. Dat zijn de woorden: ‘welgelukzalig zij die geloofd heeft…’ Uit deze woorden blijkt, dat de boodschap van Gabriël niet alleen vroeg om onderwerping en aanvaarding, maar ook om geloof. Voor mensen behelsde die boodschap iets ‘onmogelijks’. Maria geloofde echter in God bij Wie alle dingen mogelijk zijn.
De moeder Gods?? Op grond van het feit dat het kind Jezus verwekt zou worden door de Heilige Geest, wordt gezegd dat Hij Gods Zoon genoemd zou worden (Luk. 1 : 35). In de christenheid is men daarom Maria de moeder Gods gaan noemen. Dit is een grote misvatting en in feite godslastering. Hoe zou een mens moeder van God kunnen zijn?! Christus was God geopenbaard in het vlees, maar aan het God-zijn van Christus heeft Maria niets bijgedragen. Het feit dat het Kind Gods Zoon zou zijn wordt enkel en alleen in relatie met de overschaduwing door de Heilige Geest gebracht! Iedere poging om in dit geheimenis dieper door te dringen moeten we bij voorbaat veroordelen. Het staat gelijk – om een Oudtestamentisch voorbeeld te gebruiken – met kijken in de ark des Heren. In ons spreken moeten we ons zoveel mogelijk houden aan het bijbels spraakgebruik, dan worden we bewaard voor afwijking in woorden.
Elizabeth noemt Maria niet ‘moeder Gods’, maar ‘de moeder van mijn Heer’ (Luk. 1: 43). Dit laatste zegt niets van het wezen van Christus wat zijn Godheid betreft, het zegt echter wel wat van zijn positie en zijn verhevenheid boven en zijn gezag over de mensen. Elizabeth erkent dit kindje dat nog geboren moest worden, als haar Heer en Maria als de moeder van haar Heer. Zo mogen ook wij Maria zien als de moeder van onze Heer. En daarin erkennen we het bijzondere voorrecht dat deze vrouw ten deel gevallen is.
Bewaren in het hart
Maria is ons in verschillende opzichten een voorbeeld. We hebben gedacht aan haar ootmoed, afhankelijkheid en toewijding. We hebben gedacht aan haar geloof in het woord van God, dat haar door Gabriël bekend gemaakt werd. Ze is ons ook ten voorbeeld daarin dat ze niet klakkeloos de gebeurtenissen over zich heen laat komen. Integendeel, ze overweegt alles wat haar in de weg die God met haar gaat overkomt en ze bewaart die dingen in haar hart. We lezen dat van haar met het oog op het bezoek van de herders (Luk. 2 : 19). En samen met Jozef heeft ze zich verwonderd over wat Simeon aangaande het Kind bekend maakte. Letten wij ook zo op de woorden van de Heer en op de wegen die Hij met ons gaat?
De wijzen uit het oosten
Nadat het kind Jezus geboren is en in de tempel aan de Heer is voorgesteld, zijn Jozef en Maria weer teruggegaan naar Bethlehem, waar ze nog geruime tijd vertoefd hebben. In die tijd komen de wijzen uit het oosten, om de koning van de Joden te huldigen. Als ze het huis van Jozef en Maria binnengaan, zien zij ‘het kind met Maria, zijn moeder’. Wij spreken over ‘moeder en kind’, maar zo spreekt de Bijbel in dit geval niet. Het ‘Kind’ wordt op de voorgrond geplaatst en Maria ‘wijkt’ naar achteren. De uitdrukking ‘het kind en zijn moeder’ wordt in het geval van de wijzen niet per ongeluk gebruikt, nee, deze volgorde wordt expres zo gekozen.
We vinden deze uitdrukking namelijk niet alleen in Matth. 2: 11, maar ook in 2: 13,14,20,21. Van ‘toevalligheid’ is dus geen sprake. De Schrift laat daardoor duidelijk zien, dat het niet om de moeder, maar om het kind gaat. Dat blijkt ook daaruit, dat er van de wijzen wel staat dat ze het kind en zijn moeder zagen, maar dat er dan volgt ‘en zij vielen neer en huldigden het’ en even verder ‘ze boden het geschenken aan’. Ze huldigden Maria niet, nee, ze huldigden het kind en hun geschenken boden ze het kind aan!
Wist gij niet…
Jaarlijks gaan Jozef en Maria op het feest van het Pascha naar Jeruzalem. Ze hebben zich, zo zegt Matth. 2: 23, in Nazareth gevestigd. De afstand van 150 km naar Jeruzalem is hun niet te ver en als het kind Jezus twaalf jaar is, gaat Hij ook mee. Na afloop van het feest blijft Hij achter en stelt Hii de Ieraren van Israël vragen waarover deze versteld staan. Wanneer zijn ouders Hem tenslotte in de tempel vinden, richt Maria tot Hem het verwijt: ‘Kind, waarom heb Je ons dit aangedaan? Je vader en moeder…’ (Luk. 2: 48). Hij echter wijst zijn moeder terecht met de woorden: ‘Waarom hebt u Mij gezocht? Wist u niet, dat Ik in de dingen van mijn Vader moet zijn?’.
Deze geschiedenis toont de afstand tussen het kind Jezus en zijn moeder. Lazen we tijdens de vlucht naar Egypte en de terugkeer naar Palestina steeds over ‘het kind en zijn moeder’, hier in de tempel is het het Kind zonder zijn moeder. Hij alleen blijft achter en is bezig met de dingen van zijn Vader. En Maria had van Hem onderricht nodig om dit te verstaan! In zijn omgang met zijn Vader had Maria geen deel. Op dit terrein had zij geen toegang. Kenmerkend staat er: ‘En zij beseften het woord niet dat Hij tot hen sprak’. En niemand mag denken dat het kind Jezus zijn moeder toch niet korrekt geantwoord had, of dat zijn handelwijze niet geheel juist zou zijn geweest. Dat Hij zijn ouders eerde, wordt bevestigd door de daarop volgende uitspraak: ‘En Hij daalde met hen af en kwam in Nazareth en Hij was hun onderdanig’ (vs. 51).
Wat heb Ik met u te doen?
Nog sterker blijkt de afstand tussen Maria en haar Zoon – die dan al een volwassen man is – tijdens het bruiloftsfeest te Kana. Als de wijn op is, meent Maria dit aan de Heer te moeten meedelen. Kennelijk met de bedoeling dat Hij daarin zal voorzien. Dit laatste volgt uit het tweede deel van het antwoord dat de Heer haar geeft: ‘Mijn uur is nog niet gekomen.’ Daaraan vooraf gaat echter dit terechtwijzende woord: ‘Wat heb Ik met u te doen, vrouw?’. Hier wordt Maria zonder meer teruggewezen als zij zich met Zijn dienstwerk bemoeit. In zijn werk heeft ze geen aandeel. Ze is de moeder van het kind Jezus, ze heeft Hem opgevoed en met haar moederzorg omringd, maar in de dienst van Jezus de Christus heeft ze geen aandeel toebedeeld gekregen!
Wie is mijn moeder…?
Bij nog twee andere gelegenheden heeft de Heer duidelijk laten zien, dat ‘bloedverwantschap’ met Hem op zichzelf geen geestelijke waarde heeft. Toen Hem namelijk op een keer bericht werd, dat zijn moeder en zijn broers op Hem stonden te wachten en Hem wilden spreken, antwoordde Hij: ‘Wie is mijn moeder en wie zijn mijn broers?’ Daarop wees Hij op zijn discipelen en zei: ‘Zie, mijn moeder en mijn broers.’ En als kenmerk van deze verwantschap noemde Hij: ‘want wie de wil doet van mijn Vader die in de hemelen is, die is mijn broeder en zuster en moeder’ (Matth. 12: 48-50). De tweede keer was dat in verband met de uitroep van een vrouw. De evangelist Sax heeft deze vrouw eens de eerste Mariavereerster genoemd; ze riep namelijk: ‘Gelukkig de schoot die U heeft gedragen en de borsten die U hebt gezogen’. De Heer korrigeert haar echter met de woorden: ‘Jawel, maar veeleer gelukkig zij die het woord van God horen en bewaren’ (Luk. 11 : 27,28).
Vrouw, zie uw zoon
De Heer heeft zijn moeder als het ware teruggewezen toen zij zich met zijn dienstwerk bemoeide. Ook heeft Hij aangegeven dat niet de vleselijke band, maar alleen de geestelijke verwantschap voor God telt. Dat neemt evenwel niet weg, dat Hij zijn moeder gerespecteerd heeft en op het kruis ‘in pijnen zijnde’ heeft Hij zelfs aan haar gedacht. De zorg voor haar heeft Hij opgedragen aan de discipel die Hij liefhad, Johannes. Dat gebeurde met de woorden: ‘Vrouw, zie, uw zoon’, waardoor Hij Maria als eerste aansprak opdat zij zich aan de zorg van Johannes zou toevertrouwen. En vervolgens richtte Hij Zich tot Johannes met de woorden: ‘Zie, uw moeder’.
Johannes heeft deze woorden goed begrepen en heeft Maria vanaf dat moment in zijn huis opgenomen. Ontroerend is deze zorg op dat moment getoond. Anderzijds is het opmerkelijk dat de Heer Maria niet als moeder maar als ‘vrouw’ aanspreekt (zoals ook te Kana), wat nog eens onderstreept dat de natuurlijke band op de achtergrond komt. Eveneens is het van belang op te merken, dat de Heer met geen enkel woord spreekt over een bijzondere plaats die Maria in de heilshistorie zou innemen. Een plaats die men haar helaas in de christenheid later wel heeft toegekend.
En Maria, de moeder van Jezus
Na de hemelvaart van de Heer verzamelden de discipelen zich in een bovenzaal te Jeruzalem, waar zij zich eendrachtig in gebed tot God wendden. De namen van de discipelen worden vermeld en dan wordt eraan toegevoegd: ‘met (enige) vrouwen en Maria de moeder van Jezus, en zijn broers’. Wat de laatsten betreft is het zeer verheugend dat ze hun ongeloof hebben laten varen (vergelijk Joh. 7: 5). Ze hebben tenslotte de profeet in eigen vaderland, sterker, de profeet in hun eigen familie toch erkend! Wat Maria aangaat, is het mooi op te merken dat zij bij deze bidstond aanwezig was. Hoewel zij zeker verdriet gehad zal hebben en het gemis van haar kind gevoeld zal hebben – had Simeon niet gezegd, dat er een zwaard door haar ziel zou gaan? (Luk. 2 : 35) – trok ze zich niet terug, maar was ze erbij en bad ze mee.
Maar ook hier valt het op, dat haar verder geen bijzondere plaats wordt gegeven. Ze wordt slechts vermeld als ‘moeder van Jezus’ en dat is dan ook de laatste vermelding aangaande haar die we in de Schrift bezitten. In het boek de Handelingen komt ze verder niet voor. En in de brieven wordt niet naar haar verwezen. Samenvattend mogen we dan ook dit konkluderen: we hebben Maria in ere te houden als degene die begunstigd is geworden om de moeder van het mensenkind Jezus te zijn.
Zoals we ter gedachtenis van Maria van Bethanië spreken in verband met haar daad van de zalving van Jezus Christus ter voorbereiding op zijn begrafenis, zo zullen we ook Maria hooghouden om wat zij geweest is. We zullen haar niet vereren en haar geen plaats geven boven de gelovigen, waarbij zij op welke wijze dan ook geacht wordt ingeschakeld te zijn om de nadering van de mens tot God of tot Christus als tussenpersoon, middelares of voorspraak tussen God en mensen tot stand te brengen. Die plaats komt haar namelijk niet toe.