Zoals te verwachten en in zekere zin ook te hopen was, zijn er op de brochure ‘Gij liept goed’ en de boekbespreking daarvan in de Bode diverse reacties losgekomen. Bij velen is de brochure goed overgekomen. Anderen reageerden geschokt; en een paar personen misbruikten dit geschrift. De negatieve reacties betroffen kennelijk niet de feitelijke inhoud, want niemand heeft die voor onwaar verklaard of is op de inhoud ingegaan om die te weerleggen.
Moet dit nu zo?!
Om met de negatieve reacties te beginnen: er waren er die het voorwoord van de brochure niet zo konden waarderen. Waarom moest de schrijver geruggesteund worden door de vermelding van de namen van een aantal broeders in Nederland en Duitsland?! Wel, dat is geschied om de verantwoordelijkheid voor deze alarmkreet niet op de schouders van een enkele man te laten rusten.
Anderen vonden de inhoud scherp, vooral die van de boekbespreking (zie in verband met dit laatste het artikel ‘Van de redaktie’). Ze misten waardering voor het goede dat onder ons toch gevonden wordt, of meenden dat als de toestand zo ernstig is, er toch wel eerder op deze dingen gewezen had kunnen worden. Op zichzelf zit er waarheid in deze kritiek, en die willen we dan ook ter harte nemen. Anderzijds echter vinden we het jammer dat sommigen (en we bepalen ons nu tot de brochure) wel kritiek hebben op de ‘presentatie’ van de brochure, maar voorbij gaan aan de inhoud. Een voorbeeld kan duidelijk maken wat we bedoelen.
De zoon van een boer wordt wakker van het kraken van de balken in de stal. Hij ziet hoe het dak naar beneden dreigt te komen en vliegt naar de slaapkamer van zijn vader, die hij ruw wakker schreeuwt om te helpen de zaak te stutten en het vee te beschermen. Zal die boer dan gaan klagen over de ruwe manier van wekken, en zeggen dat het toch wel met een kopje thee op bed gekund had? Zal hij vermanend de vinger opsteken en zeggen: ‘Schreeuw niet zo hard, wat moeten de buren wel denken!’? Zal hij de verwaarlozing van het achterhuis van de boerderij proberen af te zwakken met de woorden: ‘je moet niet zo negatief doen, want het voorhuis staat er toch nog knap bij, zeg daar ook eens wat van!’ Of zal hij reageren met: ‘Had je me niet eerder kunnen zeggen dat de balken aan het vermolmen waren!’?
Als die boer verstandig is, reageert hij niet zo; integendeel, dan springt hij zijn bed uit om er wat aan te doen. Daarna kan hij dan nog wel eens over de wijze van waarschuwen praten.
Ook was er in Juda nog wel iets goeds (2Kron.12:12)
Zeker zijn er in ons midden nog vele goede dingen, we kunnen zelfs zeggen ‘unieke’ dingen, zonder dat we ons daarop mogen verheffen. Er zijn zegeningen die de Heer ons schenkt waar we niet dankbaar genoeg voor kunnen zijn. Maar het kan wel eens nodig zijn van de regel: ‘Vermeld eerst het goede’ – zoals de Heer dat doet in de zeven brieven van Openb..2 en 3 – af te wijken.
Trouwens hoe zit dat eigenlijk met de brief aan Laodicea? En denk ook eens aan de brief aan de Galaten! In beide gevallen vinden we geen vermelding van goede dingen. Zonder de situatie in ons midden gelijk te schakelen met die in de gemeenten te Galatië en zonder ergens het etiket Laodicea op te plakken, kan het ook in onze tijd wel eens goed zijn de vinger bij de wonde plek te leggen. Het kan namelijk zijn dat de vermelding van het goede voor ons vlees aanleiding is de ogen te sluiten voor de oproep om in te zien wat er eigenlijk mis is en om tot inkeer te komen. De grote vraag is namelijk of we de toestand ernstig inzien, of dat we vinden dat het allemaal nog wel meevalt. Dit laatste in de zin van: ‘het gaat toch behoorlijk goed op een paar schoonheidsfoutjes na! jullie maken de gelovigen maar onrustig met dat geschrijf!’
Broeders en zusters, er komt geen verandering als de zaken niet duidelijk in hun ware licht getoond worden. Een paar jaar geleden is de brochure van W. Kelly verschenen, getiteld ‘De eenheid van de Geest’. Het was ontegenzeglijk een oproep, maar wat is het praktisch effect ervan geweest?
Veronderstel dat een alom bekend christen ons vraagt om a.s. zondag met ons het avondmaal te vieren. Kan dat dan? Stel dat het een gelovige betreft uit een groep die vroeger van ons afgescheiden is maar die je daarvoor persoonlijk beslist niet verantwoordelijk kunt stellen en die overigens aan alle schriftuurlijke vereisten van toelating voldoet. Ontvangen we zo’n gelovige? De grote vraag is, of we het doodgewoon vinden dat we zulke gelovigen niet ontvangen. Of dat we het wel pijnlijk vinden, maar het vergoelijkend als zwakheid beschouwen. Of dat we eerlijk toegeven dat het verkeerdis ze te weigeren.
Wat zal ‘men’ ervan zeggen?
De brochure is bewust niet per advertentie in andere bladen aangekondigd en wordt in de meeste gevallen ook niet bij lezingen op de boekentafel gestald. Dat om verspreiding op grote schaal tegen te gaan. De ‘Bode’ komt echter wel in gezinnen buiten ‘onze kring’ en wat moeten lezers uit deze gezinnen – zo stelt men – nu wel denken? Wordt de vuile was dan toch buiten gehangen?
Inderdaad zijn er op deze wijze christenen buiten ‘onze kring’ van de inhoud en van de brochure en van de boekbespreking op de hoogte gekomen. Maar laten we wel bedenken, dat dit in doorsnee geen ‘vreemdelingen in Jeruzalem’ zijn. Het is kenmerkend, dat er een aantal zeer positieve reacties van de hiervoor bedoelde lezers ons bereikt heeft. Iemand gaf zijn oordeel zo weer: ‘Dit is eerlijk, daar kun je alleen maar respect voor hebben’. Een ander, die onprettige ervaringen in een vergadering had opgedaan, liet uitkomen dat erg blij was met het artikel en het was duidelijk dat het hem positief beïnvloed had. Weer een ander zei: ‘Een kring die zo in de spiegel durft te kijken, is niet verloren’.
Natuurlijk zullen er ook wel gelovigen geschokt zijn geworden omdat ze tot nu toe alleen geconfronteerd waren met de goede dingen die hen aanspraken en die ze waardeerden. De ervaring leert echter dat ze vroeg of laat toch op de dingen stuiten die in de brochure gesignaleerd zijn. Hiermee wordt niets afgedaan aan wat we in ons redaktioneel stukje geschreven hebben. Wel willen we laten zien dat er wat dit punt van kritiek betreft ook een andere kant aan de zaak zit.
Broeders die bij de Heer zijn
Enkelen vonden het ongepast dat er over broeders gesproken werd die reeds lang bij de Heer zijn. wél, deze broeders waarderen we. We hebben onze geestelijke vorming aan hun geschriften te danken en zijn daar dankbaar voor. We achten evenwel de spreuk ‘over de doden niets dan goeds’ onjuist. De Bijbel toont ons de goede dingen van de mannen Gods, maar ook hun falen. En dat gebeurt opdat we onze lessen eruit zouden trekken en we geen verheerlijkers van mensen zouden worden. God laat in de Galatenbrief door Paulus wijzen op het verkeerde gedrag van Petrus. We zouden in dat geval ook wel kunnen zeggen: ‘Moest dat nu schriftelijk vastgelegd worden? En als het moest, kon het dan niet wat milder’?
De wijze waarop in de vorige eeuw de Persoon van Christus in het middelpunt kwam te staan, was uniek. Daardoor kregen deze gelovigen bijvoorbeeld licht over de waarde van de typologie en dat in het bijzonder van de offeranden, waardoor de Persoon en het werk van Christus op bijzondere wijze naar voren gekomen zijn, vooral in de aanbiddingssamenkomst.
We noemen verder het zicht dat zij kregen op de spoedige wederkomst van Christus en alle daarmee verbonden profetische gebeurtenissen, op de hemelse positie van de Gemeente in de verheerlijkte Christus, op het tentoonspreiden van de heerlijkheid van Christus in het praktisch leven van de Gemeente op aarde. Dat zijn onnoemelijk waardevolle aspecten, die deze broeders met alle energie belicht hebben. Maar de conflicten in de onderlinge omgang zijn niet uitgebleven, scheuring op scheuring heeft plaatsgevonden.
Het ‘afzonderingsprincipe’ werd tot in het oneindige doorgevoerd en met de gevolgen daarvan hebben we vandaag de dag nog te maken. En niet alleen de gevolgen werken door, maar onder ons wordt vaak op dezelfde wijze opgetreden. Laten we toch de ogen niet sluiten voor de realiteit!
Het bouwt niet op
Iemand miste in dit boekje het opbouwende element. Wel, de schrijver trad niet op als leraar, maar als een profeetmet een alarmboodschap. Het ging hem er juist om erop te wijzen dat we verkeerd aan het bouwen zijn, dat we de weg van de Schrift in bepaalde kenmerkende opzichten verlaten hebben. En als we daarna luisteren, kon dat wel eens heel erg opbouwend zijn. Dan kon het effect wel eens wezen dat er in plaats van stilstand in aantal of zelfs afname doordat broeders en zusters teleurgesteld de vergadering verlaten, integendeel groei optreedt. Natuurlijk gaat het niet alleen om toename in aantal; het gaat vooral om verdieping van het innerlijk geestelijk leven.
Maar toch… van de eerste gemeente zegt de Schrift dat God toevoegde. En zo was het ook in de vorige eeuw. Zeker, er zijn ook nu vergaderingen die groeien, en dat is geweldig, maar is dat het doorsneebeeld? De verontrusting in de christenheid is nog steeds groot. Vele kinderen Gods zoeken een geestelijk onderdak. Waarom komen ze in veel gevallen niet bij ons? Kunnen we dat altijd of enkel en alleen afschuiven op hun onwil of op iets anders dat bij hen niet goed zou zitten? Dat is wel de gemakkelijkste weg, maar het is niet de juiste.
Weten we eigenlijk wel hoe men in doorsnee tegen ons aankijkt? Of interesseert ons dat niets en zeggen we ‘het is mij het minste dat ik door mensen beoordeelt wordt? Staan we wel ‘op de werkvloer’? Hebben we wel contacten ‘buiten onze kring’? Zeker, wie ons beoordeelt is de Heer. Maar daarmee mogen we ons er niet van afmaken. We behoren een goed getuigenis te hebben bij onze broeders en zusters.
Als het gaat om Schriftkennis en ook om maatschappelijke wandel, dan bezitten we dat goede getuigenis wel. Maar juist als het gaat om ons vergaderen en onze houding ten opzichte van medechristenen hebben we vaak een negatief beeld opgeroepen. Namelijk het beeld van de betweters, van de exclusieve groep die met niemand wat te maken wil hebben, het beeld van christenen die prima thuis zijn in de Bijbel, maar bij wij je de spontaniteit mist.
Indertijd heeft J.H.Gunning in dichtvorm een soort droom weergegeven waarin hij gelovigen van allerlei richting de revue laat passeren. Hij geeft daarbij van allen een in het oog vallend kenmerk. Van de ‘vergadering’ heet het: ‘Zij kennen de Schrift, maar weten het alleen’. Je kunt daar wat meewarig om glimlachen, en stellen dat de man niet goed op de hoogte was of kritisch tegenover de ‘broeders’ stond; bedenk dan echter dat hij ‘de broeders’ beslist geen kwaad hart toe droeg. Integendeel, hij bezocht vrij regelmatig de bijbelbesprekingen in het huis van br. Toen in Gouda. Hij is in zijn beoordeling trouwens de enige niet. En als je dat geluid uit meerdere monden hoort, wordt het dan geen tijd je af te vragen of je wel goed communiceert met je medechristenen?
Haardracht, kleding, televisie
Verschillende broeders vonden dat in de boekbespreking te geringschattend over de in dit kopje genoemde dingen werd gesproken. Het is beslist de bedoeling niet het belang van deze dingen gering te schatten. Deze punten zijn echter aangevoerd omdat er sjibboleths van gemeenschap van gemaakt zijn. Men heeft ze zo’n lading gegeven dat een gesprek over de juiste uitleg van bepaalde teksten niet meer mogelijk is. De Schrift gaat er in 1Kor.11 vanuit dat mannen kort en vrouwen lang haar dragen, en daarvan mogen we niets afdoen.
Maar we mogen er ook niets aan toevoegen, en met name niet concretisering eisen van de voorschriften naar de eigen uitleg van 1Kor.11 toe, waarbij bijvoorbeeld ‘iets van het haar afknippen’ gelijkgesteld wordt met ‘het haar afknippen’. waarbij soms de wijze van haardracht (los of opgestoken) ook nog in het geding gebracht wordt.
Hetzelfde geldt van de kleding. Een waarschuwing tegen een mode die zinnenprikkelend is, is belangrijk; maar velen achten dat niet voldoende. Op grond van een bepaalde uitleg van teksten uit het Oude Testament (Deut.22:5) keurt men een bepaald modeverschijnsel af en bindt anderen aan die uitleg. Maar alweer acht men dat onvoldoende; het bezit van een TV moet veroordeeld worden. Laten we eerlijk zijn: zo liggen de zaken toch? Over die dingen worden vaak tijdrovende discussies gevoerd en veroordelen we elkaar in stilte of openlijk.
Laten we waarschuwen waar we gevaren zien, en dan zullen we wederzijds elkaars standpunt moeten respecteren, maar laten we elkaar geen opvattingen opdringen en sjibboleths voorhouden. De praktijk bewijst daardoor precies het omgekeerde bereikt wordt van dat wat we in feite – zij het dan in verschillende nuances – allen voorstaan.
Sommigen vonden dat de brochure tekortschoot en eenzijdig was, omdat er geen waarschuwing tegen het gevaar van wereldgelijkvormigheid in stond. Wel, dat is waar; daarvoor was ook alle aanleiding geweest. Maar het doel van deze brochure was opdit concrete gevaar van wettiscisme en sektarisme te wijzen. In de christenheid staan wij niet bekend vanwege onze wereldse gezindheid, maar juist vanwege de dingen die in de brochure naar voren zijn gebracht.
Mij zijn de ogen opengegaan
Behalve bovenstaande negatieve reacties zijn er heel wat positieve vernomen. Een broeder van de opkomende generatie reacties zei: ‘Ik heb er een nacht van wakker gelegen, maar mij zijn de ogen opengegaan’. Anderen stemden daarmee in. In een ander geval kwam het zelfs tot een openlijke schulderkenning van de fouten die in de brochure werden gesignaleerd. Kortom, er is reden verheugd te zijn over vele positieve reacties. Het is alleen maar te hopen dat er ook een blijvende uitwerking ten goede mag wezen. enerzijds van verootmoediging bij ons allen, dat we dit niet eerder ze onder ogen hebben gezien.
Met gepaard daaraan een geest van verdraagzaamheid en liefde tot alle kinderen van God. Anderzijds ook een uitwerking van terugkeer naar het Woord en het daadwerkelijk in praktijk brengen van de bijbelse beginselen die we voorstaan, maar waar we in de praktijk vaak zo slecht aan beantwoord hebben.
MisbruikWe denken bij ‘misbruik’ aan hen die gedreven door een kritische geest anderen met de inhoud van de brochure om de oren willen slaan. Br. Weremchuck heeft dit in Duitsland ook opgemerkt, en we nemen graag en citaat uit een publicatie van hem over waarin hij aan het slot op dit misbruik wijst.
Ik ben blij met al het goede dat de brochure tot nu toe heeft uitgewerkt: het heeft bij velen tot verootmoediging voor de Heer geleid. Zoals te verwachten was, stuit de brochure ook op afwijzing. ten eerste van broeders en zusters die er echt bezorgd over zijn dat ik (zoals zij menen) dat wat nog overgebleven is zou willen wegnemen en vernietigen. Precies het omgekeerde is het geval. Ik wil slechts dat aanvallen en aantonen wat onbijbels is, maar al het schriftuurlijke, goede en ware behouden en versterken.
Dan zijn er ook broeders en zusters die menen dat onze toestand nog zo slecht niet is, en dat wij ons toch niet zozeer behoeven te verootmoedigen. Juist door deze houding wordt een werkelijke herleving of een herstel vooreerst onmogelijk gemaakt.
Vele broeders en zusters missen een evenwichtige, zakelijke analyse van onze toestand of zouden liefst een bijna wetenschappelijke bewijsvoering willen. Ik vraag me af of zo ooit de harten bereikt kunnen worden. Hebben de profeten het zo gedaan? Of onze Heer (Openb.2,3)? Als onze harten jegens elkaar verbitterd geraakt zijn, als wij uiteen geraakt zijn en over bepaalde onderwerpen niet meer met elkaar kunnen spreken, geloven we dan echt dat het opgehoopte bewijsmateriaal en logische conclusies ons weer bijeenbrengen? De geschiedenis bewijst het tegendeel. Alleen in gemeenschappelijke verootmoediging voor de Heer kunnen onze harten elkaar vinden!
De reactie die me het meeste zorgen baart (…….) is het oproepen tot aktie, tot ingrijpen, tot handelen. (….) Wij zijn nog niet eens begonnen ons te verootmoedigen, en nu vragen sommigen al wat wij doen moeten!
(…) Wij moeten allen bereid zijn alles op te geven (……..) en ons eenvoudig voor de Heer te werpen. Wij hebben toch niets! (……) wij hebben toch niets te verliezen! Alles wat zij zouden kunnen verliezen, is niet van de Heer.
(………)
Scheurt uw hart, en niet uw klederen, en bekeert u tot de Here, uw God. Want genadig en barmhartig is Hij, lankmoedig en groot van goedertierenheid, berouw hebbende over het onheil. Wie weet of Hij Zich niet wendt en berouw heeft en een zegen achter Zich laat overblijven, tot een spijsoffer en een plengoffer des Heren, tussen de voorhal en het altaar wenen en zeggen: Spaar, Here, uw volk en geef uw erfdeel niet prijs aan de smaad, zodat de heidenen met hen zouden spotten. waarom zou men onder de volken zeggen: Waar is hun God? (Joël 2:13-17)