Lukas 15 – De broer van de verloren zoon – Een tijd terug kreeg ik van een kennis een cassettebandje waarop een toespraak stond van de Amerikaanse prediker Don Currin. De toespraak ging over het slot van de gelijkenis van de verloren zoon, over de broer van de verloren zoon. De Heer Jezus laat in de houding van deze broer zien wat de kenmerken zijn van een gekwetst gemoed.
Currin heeft door een pracht van een toespraak over gehouden, die ik hier graag, zij het nogal vrij bewerkt, weergeef. En ik doe dat niet als neutrale buitenstaander, maar als betrokkene, want ik ben zelf ook eens erg gekwetst geweest. En de kenmerken die Currin in zijn toespraak opsomt, ken ik bij ervaring. En misschien ervaart u ze op dit ogenblik. Dan is dit artikel voor u heel aktueel.
Hij werd boos
Als de verloren zoon thuis komt is iedereen blij en gelukkig. Er wordt feest gevierd. Als zijn oudere broer terugkeert van het werk op het land, hoort hij het feestgedruis. Op zijn vraag wat er aan de hand is, vertelt een van de knechten dat zijn broer teruggekomen is en dat zijn vader uit blijdschap een feestmaal heeft aangericht. Die mededeling valt bij hem niet best. Hij voelt zich vreselijk gepikeerd en tekort gedaan. Hij is gekwetst tot in het klokhuis van zijn ziel. En wat is zijn eerste reaktie?
Het staat er heel simpel: ‘Hij werd toornig’. Dat is het eerste kenmerk van een gekwetst gemoed. Iemand die gekwetst is, is innerlijk boos. Maar mag dat soms niet? Moet je alles maar over je kant laten gaan? Mogen anderen je kwetsen en moet je dat dan allemaal maar slikken? Ik wil graag vooropstellen dat niemand van ons een ander doelbewust mag kwetsen. Het kan gebeuren dat we dat doen zonder het te willen. We moeten dat echter zien voorkomen: door voorzichtig te zijn in wat we zeggen of doen, door op de belangen van de ander te letten, door te proberen ons in zijn situatie te verplaatsen. We kunnen soms met klompen door de porceleinkast van de ander marcheren. Een beetje oplettendheid kan dat voorkomen.
Maar het gaat nu niet om kwetsen, maar om gekwetst wórden. En daarbij zij twee vragen van belang. Ten eerste: heb ik wel echt reden om me gekwetst te voelen? En als er reden voor is, dan is de tweede vraag: moet ik op het gedrag van de ander wel reageren zoals ik doe? Vaak zijn we gepikeerd door wat iemand doet of zegt en zoeken we daar verkeerde bedoelingen achter, terwijl die ander niets verkeerds in de zin had. En als we benadeeld zijn, moeten we dan wel zo reageren als we doen? Paulus zegt tegen de Korinthiërs, die reden hadden zich verkeerd behandeld te voelen: ‘Waarom lijdt gij niet liever onrecht?’ (1Kor.6:7). Waar blijven we dan met ons gekwetste gemoed?
Heilige toorn?
Er kunnen dingen zijn, die ons terecht pijn doen en die onze verontwaardiging oproepen. Dat is het geval als de eer van God aangetast wordt, als het gezag van zijn Woord ondermijnd wordt, als schade toegebracht wordt aan het geloofsleven van broeders en zusters, als het leven van de Gemeente van God ondermijnd wordt. In zulke gevallen is er reden voor heilige verontwaardiging.
Maar dan gaat het er niet om, dat ik gekwetst ben. Helaas wordt er heel wat op rekening van ‘heilige toorn’ geschreven dat niet anders is dan gepikeerdheid omdat men zich op zijn teentjes getrapt voelt. En inderdaad kan het gebeuren dat iemand onbehouwen op onze tenen is gaan staan, maar dan is het nog de vraag hoe ik daarop reageer. Als we goed staan zal het ons bedroeven dat onze broeder of zuster zo handelt, en we zullen een verandering ten goede bij hem of haar willen bewerken. Dat is het kenmerk van heilige verontwaardiging. Als echter ons ‘ik’ gekwetst is dan gaan we onze gepikeerdheid voeden en komen we in een bedroevende situatie, die in Spr.18:9 zo omschreven wordt: ‘Een verongelijkte broeder is ontoegankelijker dan een sterke stad’.
We kroppen onze boosheid op en zijn voor niets en niemand meer bereikbaar, en je ziet soms dat dat jarenlang kan duren. Jammer is dat, voor de persoon zelf en voor anderen, maar bovenal voor de Heer. Zo’n houding gaat niet aan God voorbij, maar ook niet aan onze omgeving. We hebben namelijk allemaal een zekere uitstraling. Het is een uitstraling van de vrede en de blijdschap die er in ons hart leeft of het is een uitstraling van boosheid, ontevredenheid of een andere negatieve instelling van ons innerlijk. Hoe jammer als er van ons een negatieve uitstraling uitgaat in plaats van een positieve doordat we gepikeerd zijn, doordat we verbitterd zijn…
Hij wilde niet naar binnen gaan
Het tweede kenmerk van een gekwetst gemoed zien we bij de broer van de verloren zoon daarin uitkomen dat hij weigert de ouderlijke woning in te gaan om met zijn broer en de anderen feest te vieren. Hij trekt zich terug en wil geen contact. Hij ‘isoleert zich’. Kent u dat bij uzelf misschien? U bent gekwetst door wat iemand heeft gezegd of gedaan en u besluit die persoon niet meer te willen zien. U bent naar uw mening verkeerd behandeld door een werkgroep waarin u zitting had en prompt geeft u uw plaats daarin op en legt het bijltje erbij neer.
Ofwel u voelt zich beledigd binnen de geloofsgemeenschap waarin u verkeerde en u keert de broeders en zusters daar de rug toe met het vaste besluit er nooit meer een voet binnen de deur te zetten. In plaats van herstel te zoeken van de ander of van de anderen zoekt u herstel van uw eigen eer. Maar als wij ons van onze broeder en zuster afwenden, wenden we ons af van leden van het lichaam van Christus. Hoe kunnen we dan nog praktisch een goede gemeenschap onderhouden met Hem die het Hoofd van het Lichaam is?
Ik dien u zoveel jaren…
De vader probeert zijn verbolgen zoon naar binnen te krijgen, maar zijn moeite is tevergeefs. De reaktie van zijn zoon is kenmerkend. ‘Zie, zoveel jaren dien ik u’. De nadruk ligt hier niet zozeer op ‘zoveel jaren’ alswel op ‘ik’. Daar hebben we het derde kenmerk van een gekwetst gemoed. Deze jongen is bezig met wat hij doet, en hij vindt zich een hele Piet. De volgende uitspraak laat dat zien: ‘nooit heb ik uw gebod overtreden’. wat heeft hij het toch goed met zichzelf getroffen!
Hier hebben we het derde kenmerk van een gekwetst gemoed: bezig zijn met jezelf. We kennen deze klacht wel. Je hoort hem in diverse vormen, zoals: ‘Nu heb ik altijd mijn best gedaan in die commissie om de zaken goed te laten lopen en nu hebben ze me zó behandeld’. ‘Ik heb me uitgesloofd voor die geloofsgemeenschap en nu laten ze me vallen als een baksteen en geven ze een ander die positie waarop ik gehoopt had’. Als we gekwetst zijn, gaan we alles wat we aan goeds gedaan hebben ‘opkloppen’ om onze verontwaardiging te rechtvaardigen. Maar voor wie deden we al dat goeds dan? Dat was toch voor de Heer? Of zat er toch wat eigen eer bij?
Hierbij moet ik denken aan het verhaal van die koster ergens in Nederland, die in een bespreking van ‘gemeentelijke zaken’ naar voren liep met de woorden ‘ik doe het niet langer!’ de sleutels van het gebouw op tafel smeet. Het was nooit goed wat hij deed: de een vond het te warm, de ander te koud. Broeder X had altijd last van tocht en volgens zuster Y was het te benauwd. Hij had er genoeg van. Toen hij met verongelijkt gezicht was gaan zitten ontstond er een pijnlijke stilte, die echter verbroken werd door een oude gelovige, die aan de koster vroeg: ‘Beste broeder, voor wie heb je al die jaren je kosterschap uitgeoefend: voor de mensen of voor de Heer?’ De koster bleek uit het goede hout gesneden. Hij liet de woorden tot zich doordringen, stond op, liep naar voren en pakte de sleutelbos weer van tafel en stopte die in zijn zak. Dat zei genoeg, en opgelucht ging men verder met de besspreking.
Maar als we zo gekwetst zijn dat we voorgoed het bijltje erbij neergooien, dan is er iets mis. Dan zijn we met onszelf bezig en niet zo’n klein beetje. In het Engels is het woord voor ‘ik’ een hoofdletter ‘I’. Als je door die I een verticale streep zet krijg je een kruis. En dat moet er met onze ‘I’, met ons ‘ik’ gebeuren. Het moet onder het kruis gebracht. Beter gezegd: het moet praktisch gekruisigd worden.
Mij hebt u nooit een bokje gegeven
Als vierde kenmerk is: zich achtergesteld voelen bij de ander. De oudste zoon voelt zich tekortgedaan, want hij zegt: ‘U hebt mij nooit een bokje gegeven om met mijn vrienden vrolijk te zijn – en voor die zoon van u hebt u het gemeste kalf geslacht!’ Wat kunnen we ons gekwetst voelen als we naar onze mening niet genoeg loon, niet genoeg waardering ontvangen. en dat vooral als een ander, die dat in onze ogen helemaal niet waard is, wel veel waardering oogst.
De Heer Jezus heeft eens een gelijkenis verteld waarin dat heel fijntjes naar voren wordt gebracht: de gelijkenis van de arbeiders in de wijngaard. Als de heer van de wijngaard de werkers van het elfde uur net zoveel uitbetaalt als degene die ‘s morgens vroeg een huurcontract aangegaan zijn, dan zijn deze laatsten heel erg op hun teentjes getrapt. Met die gelijkenis houdt de Heiland ook ons een spiegel voor. Wij zouden ook gepikeerd zijn geweest. Wij hebben de les van genade ook nodig.
Om met mijn vrienden vrolijk te zijn
De oudste zoon had ook wel eens feest willen vieren. Maar niet met zijn vader en helemaal niet met zijn broer. Nee, hij voelde zich meer aangetrokken tot anderen. Dat zal altijd wel zo geweest zijn, maar nu kwam het wel heel duidelijk naar buiten. Het vijfde kenmerk van een gekwetst gemoed is het niet waarderen van de familieband van Gods kinderen.
Hoogstens wil men de band erkennen met die kinderen Gods die men zelf uitzoekt. Misschien moeten we het kenmerk iets nauwkeuriger formuleren, namelijk dat een gekwetst gemoed deze egocentrische trek openbaar laat worden. Wat een verschil zien we hier met Paulus. Hij zit in de gevangenis te Rome en die gevangenschap inspireert verschillende broeders om met veel ijver het evangelie te brengen. Maar bij deze werkers onderscheidt de apostel twee soorten. De ene groep broeders brengt het evangelie met goede bedoelingen.
Ze voelen zich geroepen het werk van Paulus voort te zetten. De andere groep brengt het evangelie om te kunnen roemen in hun werk. Ze hebben altijd in de schaduw van de apostel gestaan, maar kunnen nu eens op de voorgrond komen. Is Paulus daardoor gekwetst? Hoopt hij dat hun evangelieprediking niets zal opleveren? Erkent hij ze niet meer als broeders, laat staan als werkers? Nee, hij verblijdt zich er zelfs in dat ze het evangelie brengen, ook al hebben ze de onderliggende bedoeling Paulus daarmee in hun schaduw te zetten. Wat een voorbeeld is dat voor ons!
Die uw vermogen met hoeren heeft doorgebracht
Hoe weet de oudste zoon wat zijn broer in het verre land heeft uitgespookt? Heeft hij er van iemand iets over gehoord? De gelijkenis vertelt daar niets van. Raadt hij er misschien naar? Hoe dat ook zij: het is een feit dat (en hier komt het zesde kenmerk) iemand met een gekwetst gemoed op de fouten en de zwakheden van degene die hem gekwetst heeft de aandacht vestigt. En soms worden die fouten opgevijzeld. De broederliefde is dan ver te zoeken. God heeft zijn liefde in onze harten uitgestort door de Heilige Geest (Rom.5:5).
Maar die liefde kan in ons niet werken als we een gekwetst gemoed hebben. We merken alleen op wat de ander ons heeft aangedaan en we oordelen onze broeder. Soms doen we dat heel onterecht. Hoe vaak komt het immers niet voor, dat we iemand verkeerde bedoelingen toeschrijven, die hij helemaal niet heeft. We denken dan het slechtste van onze broeder in plaats van het beste met hem voor te hebben. En zelfs al is hij fout, dan zullen we zijn fouten niet opblazen als we vervuld zijn met de liefde van God, maar zullen we hem ertoe proberen te brengen zijn fouten te belijden en weg te doen opdat hij hersteld mag worden.
Er is een lied waarvan de beginregels luiden: ‘k Heb je lief met de liefde van de Heer’. Het is mooi om elkaar dat toe te zingen, maar dan moet het natuurlijk wel echt zijn. En als we iemand er niet recht bij in de ogen kunnen kijken, maar langs hem heen staren, dan zit er waarschijnlijk wat. Dan is er bij ons zo iets als een gekwetst gemoed. Wel zaak om onszelf dan onder handen te nemen, de verkeerde gevoelens te oordelen en ons met onze broeder of zuster te verzoenen.
Al het mijne is het jouwe
Het laatste kenmerk blijkt uit het antwoord dat de vader zijn zoon geeft. Als deze zich beklaagt over het feit dat hij nooit een geitebokje gekregen heeft, geeft zijn vader hem ten antwoord: ‘Kind, jij bent altijd bij mij, en al het mijne is het jouwe’. Als ik een gekwetst gemoed heb en vol zit met zelfbeklag, dan heb ik geen besef meer van mijn positie voor God en van de voorrechten die ik bezit. Dan ben ik daar onverschillig voor geworden.
De oudste zoon kent zijn positie niet. Zijn vader moet er hem aan herinneren dat hij zijn kind, zijn zoon is. Deze jongen waardeert het gezelschap van zijn vader niet. Hij heeft geen besef van het feit, dat hij altijd bij zijn vader is en in diens nabijheid verkeert.
En in de derde plaats heeft hij geen besef van zijn voorrechten ofwel van zijn bezit. Zijn vader moet hem eraan herinneren dat alles wat hij bezit, ook van zijn zoon is.
Als we een gekwetst gemoed hebben, zijn we niet bezig met onze positie als kind van God, laat staan dat we ons realiseren zonen van God te zijn.
Vervolgens is er geen innige gemeenschap met de Vader. We verliezen het troostrijke feit uit het oog, dat God altijd bij ons is en wij bij Hem. Ook hebben we geen levend besef van alle voorrechten die ons deel zijn. We zijn zo bezig met onszelf, dat we deze drie dingen finaal uit het oog verliezen.
Als we een gekwetst gemoed hebben, doen we onszelf onnoemelijk veel tekort. We hebben geen gemeenschap met de Vader; we verblijden ons niet echt meer over de vergeving van onze zonden; we beseffen niet meer wat het betekent een kind van God te zijn; ons geestelijk leven staat op een laag pitje.
Als we gekwetst gemoed hebben, doen we onze broeders en zusters tekort. Als één lid lijdt, lijden immers alle leden mee. We zijn dan geen zegen voor hen, maar een zorg. Ze willen ons helpen, maar wij sluiten ons af en zijn ongenaakbaar en dat hoopt de zorg bij hen nog meer op.
Als we gekwetst gemoed hebben,. doen we God en Jezus Christus tekort. Een danklied komt niet meer over onze lippen om van een loflied maar helemaal niet te spreken. Van onze priesterdienst komt niet veel meer terecht. En is dat niet het ergste van alles?!
Bent u gekwetst?
Oordeel uw gemoedstoestand in het licht van God. Ga naar uw broeder, betuig hem uw liefde, en als hij verkeerd gehandeld heeft: zoek zijn geestelijk herstel en niet uw eerherstel. dan komt de vrede en blijdschap terug in uw hart, dan kunt u God weer prijzen en dan bent u weer een steun voor uw broeders en zusters.