We moeten goed beseffen dat de rechtvaardiging van de zondaar verder gaat dan de vergeving van zijn zonden, hoewel die erbij ingesloten is. Met de uitdrukking ‘de rechtvaardiging van de zondaar’ (vgl. Rom.4:5) stuiten we echter meteen al op een moeilijkheid die met de betekenis van rechtvaardiging te maken heeft. Vervang het woord zondaar eens door ‘misdadiger’ en dan voelen we de moeilijkheid als we denken aan aardse rechtspraak. Ja, het gaat dan in feite om innerlijke tegenspraak, een onmogelijkheid.
God kan misdadigers rechtvaardig verklaren
Wat een aards rechter niet kan, kan God echter wel. In het licht van Ex.23:7 en 34:7 lijkt dat echter ook voor God onmogelijk, want daar wordt gezegd, dat God de schuldige niet onschuldig houdt. Hij verklaart hem niet rechtvaardig.
Een jongemaan van christelijke huize die een samenkomst van de Amerikaanse evangelist Ironside bezocht, probeerde met dit gegeven de evangelist voor het blok te zetten. Hij vroeg aan Ironside of er inderdaad in de Bijbel stond dat God de schuldige niet onschuldig verklaart. Deze bevestigde dat, waarop de jongeman triomfantelijk opmerkte: ‘Dan is uw hele evangelieprediking waardeloos, want dan kan God geen zondaar onschuldig verklaren’.
Ironside keek de jongen ernstig aan en antwoordde bedachtzaam: ‘En als God nu een onschuldige schuldig verklaard heeft?’ De jongen begreep de bedoeling, draaide zich geïrriteerd om en verdween. Zo is het inderdaad: God heeft Christus, de Onschuldige, voor ons schuldig verklaard opdat Hij ons, schuldigen, onschuldig kon verklaren ofwel kon rechtvaardigen. Als je iemand iets vergeeft reken je hem het kwaad niet meer toe, maar hij blijft schuldig. God rechtvaardigt schuldige mensen echter.
God is het die rechtvaardigt
De leer van de rechtvaardiging heeft een aantal aspecten, die we nu willen nagaan. In Rom.8:31 lezen we: ‘God is het die rechtvaardig; wie is het die veroordeelt?’ Waarom kan dit zo gesteld worden? Dat kan omdat de rechtvaardiging op een grondslag van recht rust. Niet dat wij recht hebben om gerechtvaardigd te worden, maar God heeft een grondslag van recht op grond waarvan Hij zondaren kan rechtvaardigen.
Die grondslag is het werk van de Heer Jezus. Jezus Christus die geen enkele zonde gedaan heeft, heeft namelijk onze zonden in zijn lichaam gedragen op het hout (1Petr.2::21-24). Christus heft ze in volle zin voor zijn rekening genomen en de straf ervoor gedragen. Met Jes.53:5 kan iedere gelovige zeggen: ‘De straf die mij de vrede aanbrengt, was op Hem’. Wij hebben echter niet alleen zondige daden gedaan, we hebben ook een zondige natuur, en die maakt ons ongeschikt voor Gods tegenwoordigheid.
Er staat gelukkig echter ook dat Jezus Christus geen zonde [in Zich] gekend heeft, maar dat God Hem tot zonde heeft gemaakt (2Kor.5:21). En eveneens dat God de zonde in het vlees in zijn Zoon heeft geoordeeld (Rom.8:3). Onze boze zondige natuur nam Christus op het kruis voor zijn rekening en die werd in Hem geoordeeld. Vandaar dat we ook lezen dat onze oude mens met Christus gekruisigd is (Rom.6:6). God is dus volkomen gerechtigd om schuldige zondaars vrij te spreken ofwel te rechtvaardigen. Dat staat ook letterlijk in Rom.3:26: ‘tot betoning van zijn gerechtigheid in de tegenwoordige tijd, opdat Hij rechtvaardig is en hem rechtvaardigt die op grond van geloof in Jezus is’. Satan, de aanklager van de broeders, kan er om zo te zeggen geen vinger tussen krijgen. Er is niemand die ons met recht kan veroordelen.
De rechtsgrond
De rechtsgrond waarop God in staat is te rechtvaardigen, is boven al besproken, maar ze wordt ook in een bijbeltekst heel duidelijk aangegeven en wel in Rom.5:9: ‘Nu, wij gerechtvaardigd zijn door zijn bloed’. De zoendood van de Heer Jezus is voor God de rechtsgrond om zondaars die zich bekeren en die geloven in Jezus Christus te rechtvaardigen. Christus heeft onze schuld door zijn kruisdood volledig uitgeboet en onze boze natuur is in Hem geoordeeld.
Waardoor gedreven?
Waardoor werd God gedreven om Zich die rechtsgrond te verschaffen om ons te kunnen rechtvaardigen? Was Hij dat aan ons verplicht? In de verste verte niet. Wij hadden er geen enkele aanspraak op. Wij verdienen niets dan geoordeeld te worden. Nee, het was enkel genade van God. We lezen dat in Rom.3:24 – ‘Allen… komen te kort aan de heerlijkheid van God, en worden om niet gerechtvaardigd door zijn genade, door de verlossing die in Christus Jezus is’. Het is pure genade van God dat Hij Jezus Christus voor ons die vreselijke kruisdood heeft laten ondergaan. Wij hadden er geen recht op en God was er niet toe verplicht. Hoe groot is die genade geweest! En hoe groot is ze nu nog steeds van dag tot dag.
Het middel onzerzijds
Het offer van Christus is voldoende om alle mensen te kunnen rechtvaardigen. Toch valt de rechtvaardiging niet zo maar alle mensen ten deel. Van Gods kant is in alles voorzien. Van onze kant moet er echter iets gebeuren om aan de rechtvaardiging deel te krijgen. Wij moeten ons namelijk bekeren en geloven in Jezus Christus (Hand..13:39; 20:21). Zo heeft Paulus gepredikt en daaraan heeft de les te beantwoorden. Enerzijds is de bekering een werk van God en is het geloof een gave van God; anderzijds echter is het onze verantwoordelijk om ons te bekeren en om te geloven in Jezus Christus. G
od beveelt de mensen dat ze zich moeten bekeren (Hand.2:38; 17:30,31). En Hij roept de mens op om te geloven in Jezus Christus (Joh..8:46; 12:36; 14:11; Hand.16:31). Nooit mogen we deze twee zijden, Gods kant en onze kant, tegen elkaar uitspelen. De zondaar wordt opgeroepen in Jezus Christus te geloven. Onzerzijds is geloof het middel om gerechtvaardigd te worden. We lezen dat zo in de Schrift: ‘Want wij stellen vast, dat een mens gerechtvaardigd wordt door geloof, zonder werken van de wet; (Rom.3:28; vgl. 5:1). Werken zijn het middel niet om gerechtvaardigd te worden. Dat wil niet zeggen dat werken niets met geloof of geloof niets met werken te maken heeft, maar dat is een een andere zaak.
Het bewijs
Het volgende aspect vinden we in Rom.4:24. We lezen daar dat Christus’ overgegeven is oom onzeovertredingen en opgewekt om onze rechtvaardigdiging’. Met het oog op onze zonden moest Christus overgeleverd worden; met het oog op onze rechtvaardiging moest zijn opwekking plaatsvinden. Op het kruis was het werk van de verzoening volbracht. Daar heeft Christus de prijs betaald wat het oordeel betreft. Hij moest echter in de dood gaan om Satan te niet en ons uit diens macht te verlossen (Hebr.2:14). Wat zou het kruis ons baten als Christus niet was opgestaan? Zie vooral ook Rom.6:7 – ‘Wie gestorven is, is gerechtvaardigd [in rechte vrij] van de zonde’. Dan zou onze schuld weggedaan zijn, maar zouden we met het sterven nog in de macht van Satan vallen.
Wat werd er dan zichtbaar van de rechtvaardiging? En hoe zouden we hier op aarde weten gerechtvaardigd te zijn? Om daarvan het bewijs te leveren moest Christus opstaan uit de dood. Gelukkig is dat ook gebeurd. En Jezus Christus zit nu aan de rechterhand van God. Dat bewijst dat zijn verzoeningswerk aan Gods eisen heeft voldaan. Als er één zonde niet zou zijn uitgeboet, zou Christus Zich niet naast God hebben kunnen zetten. Die ene zonde van één van ons, die nog op Christus zou rusten, zou de hemel voor Hem gesloten hebben. En als onze oude mens niet volledig in Hem was geoordeeld kon Hij Zich evenmin naast de Majesteit in de Hoge gezet hebben. De opgewekte Christus aan Gods rechterhand is dus het bewijs van onze rechtvaardiging.
Gerechtvaardigd op grond van werken
In de Romeinenbrief behandelt Paulus de kwestie van de rechtvaardiging van de principiële kant in hoofdstuk 1-8; pas in hoofdstuk 12 geeft hij aanwijzingen voor de levenspraktijk van hen die gerechtvaardigd zijn. Het gaat er hem vooral om duidelijk te maken dat de rechtvaardiging niet ons deel wordt door werken of op grond van een bepaald ritueel. Daarom vraagt hij in Rom.4:9-10 zo indringend of Abraham gerechtvaardigd werd nádat hij besneden was of vóór die tijd. Het laatste was het geval. Evaneens stelt hij dat Abraham niet door het houden van de wet de belofte ontvangen heeft (Rom.4:13). Paulus snijdt elke oorzaak in de mens voor het heilshandelen van God pertinent de pas af.
Jakobus gaat het echter om iets anders. Hij keert zich tegen mensen die wel zeggen te geloven, maar wier leven daarmee in flagrante strijd is, en tegenover hen benadrukt hij de noodzaak vn het verrichten van werken. En hij voert darvoor bewijs uit de Schrift aan. Men heeft wel gemeend dat hij met zijn uitspraak: ‘Is onze vader Abraham niet op grond van werken gerechtvaardigd’; toen hij zijn zoon Izaäk op het altaar geofferd had?’ (Jak.2:21) in strijd kwam met Paulus, maar dat is een misverstand.
Paulus stelt, dat iemand gerechtvaardigd wordt ‘uit geloof’, zonder werken van de wet. Nu zou Jakobus daarmee in strijd zijn als hij zou beweren dat iemand gerechtvaardigd wordt op grond van werken zonder geloof. Maar dat zegt hij nergens. Het gaat Jakobus erom dat een geloof dat geen werken tot vrucht heeft, een dood geloof is (2:14-20). Hij zegt: ‘Toon uw geloof nu eens zonder werken’. Wel, dat is een onmogelijkheid. Daartegenover stelt hij: ‘Ik zal u uit mijn werken mijn geloof tonen’ (2:18). Om het zichtbaar maken van het geloof gaat het. Jakobus zegt in vs.21 wel dat Abraham gerechtvaardigd werd uit werken, maar hij verbindt dat in vs.22 wel degelijk weer met geloof, want hij schrijft: ‘U ziet dat het geloof samenwerkte met zijn werken en het geloof uit de werken volmaakt werd. En Abraham geloofde God en het werd hem tot gerechtigheid gerekend’.
Volmaakt uit de werken
De uitdrukking ‘werd volmaakt uit de werken’, betekent niet dat het geloof ten dele rechtvaardigt en dat de werken de rest doen. Het is eenzelfde gedachte als we vinden in Kol.1:24, dat Paulus in zijn vlees aanvult wat nog ontbreekt aan het lijden van Christus voor zijn Gemeente. Die woorden betekenen niet dat het lijden van Christus op zichzelf niet voldoende was om de Gemeente te vormen. De grondslag voor de Gemeente is op het kruis gelegd en die is volmaakt. Daaraan hoeft en kan niets toegevoegd worden.
Maar om de verborgenheid van de Gemeent aan het licht te brengen moest Paulus (en anderen met hem) prediken en dat bracht lijden met zich mee, dat bij het lijden van Christus kwam. Het heeft dus niets met de principiële, maar met de praktische kant van de zaak te maken.
Zo is het ook met de werken bij Jakobus: ze zeggen niets over de principiële, maar alles over de praktische kant van de rechtvaardiging. Praktisch gezien wordt de rechtvaardiging zichtbaar in de goede werken, en dat naar de kant van de mensen (toon mij uw geloof…). Het is er precies mee als met de opwekking van Christus. Die opwekking op zichzelf rechtvaardigt ons niet, maar ze geeft er het bewijs van. Zo maken de werken op zichzelf de zondaar niet rechtvaardig, maar ze verklaren wel dat hij rechtvaardig is, ze tonen het geloof waarop de rechtvaardiging van de zondaar rust.
Beroep op Gen.15:6
Zowel Paulus als Jakobus beroepen zich op Gen.15:6, waar staat dat Abraham geloofde dat God hem een nageslacht zou geven en dat God hem dat tot gerechtigheid rekende (d.i. hem rechtvaardigde). Abraham is dus gerechtvaardigd op grond van geloof. Dat werd gezegd voordat de aartsvader Izaäk offerde. Paulus beroept zich erop dat Abraham God geloofde die hem de belofte van nageslacht gaf. Dat was voldoende om hem te rechtvaardigen. Het gaat de apostel namelijk om de principiële kant zoals die voor God geldt. Jakobus gaat echter verder en zegt als het ware: dit Goddelijke feit zie je nu uitkomen in de daad van Abraham toen hij Izaäk offerde. Dat hij geloofde kon je op zichzelf niet zien, maar het kwam uit in het feit dat hij het nageslacht van de belofte wilde offeren. Daarin werd zijn geloof ‘vervuld’.
Paulus en Jakobus bij elkaar gebracht
De Paulus van de Romeinenbrief en Jakobus de broeder des Heren ‘vinden’ elkaar in de Paulus van de brief aan de Efeziërs. In Ef.2:8,9 zegt Paulus in overeenstemming met wat hij in de Romeinenbrief geschreven had: ‘Want uit genade bent u behouden, door het geloof; en dat niet uit u, het is de gave van God, niet op grond van werken, opdat niemand roemt’. Maar in vs.10 staat hij naast Jakobus als hij vervolgt met: ‘Want wij zijn maaksel, geschapen in Jezus Christus tot goede werken, die God te voren bereid heeft opdat wij daarin zouden wandelen’. Alleen aan het tweede kun je het eerste zien.
De werken horen erbij
Dit laatste aspect van de rechtvaardiging, namelijk rechtvaardiging uit werken, is hierom van belang dat het ons met de neus op de praktijk drukt. Het verstaan van de leer van de rechtvaardiging is uiterst belangrijk, maar net zo belangrijk is te onderkennen dat het feit van de rechtvaardiging in onze werken gezien moeten worden. En het grote voorbeeld van een leven waarin goede werken uitkomen is Jezus Christus. Naar God toe was Hij volkmaakt in toewijding en gehoorzaamheid. Hij zocht in alles de eer van Hem die hem gezonden had. En naar de mensen toe vernederde hij Zich en was Hij zachtmoedig, eerlijk en rechtvaardig. Hij was beheerst in zijn woorden en volmaakt in zijn werken. Hij kwetste niemand en deed niemand tekort. Anderzijds verdroeg Hij het kwaad niet en legde Hij het kwaad bloot. Ja, genade en waarheid is door Hem geworden, op elk terrein.
Mochten we meer zijn voetstappen volgen.