Jozua 22:20 – Toen het volk Israël het land had ingenomen, trokken de stammen Ruben, Gad en half Manasse terug naar het Overjordaanse dat zij als erfdeel hadden gekregen. Gekomen bij de Jordaan, bouwden ze een heel groot altaar. Als de andere stammen daarvan horen, slaat de schrik hen om het hart en diepe verontwaardiging stijgt in hen op. Vóór ze de strijd gaan aanbinden om het kwaad weg te doen, zenden ze echter een deputatie onder leiding van Pinehas naar de in hun ogen oproerige stammen om hen af te brengen van hun kwalijke weg.
Ze hakken er maar niet direct op in, maar plegen onderzoek.Daar zit al een belangrijke les in, maar uit de woorden van Pinehas en de zijnen kunnen we nu nog meer lessen trekken. Ze brengen in de eerste plaats naar voren dat wat de Rubenieten c.s. doen trouwbreuk is.
Ze gaan er namelijk van uit de de Overjordaanse stammen het altaar willen gebruiken om te offeren. Nu gaat het hier niet om een geslacht waarvan de vaderen ontrouw zijn geeworden en de kinderen niet eens meer weten wat God voorschriften zijn. Nee, het betreft die vaderen zelf. De Rubenieten en de anderen wisten wat Gods wil was en het leek erop dat ze de kop in de wind gooiden. In de tweede plaats ging het maar niet om een detailafwijking, hoe betreurenswaardig dat soort afwijkingen ook zijn, maar om iets dat ‘opstand tegen de Here’ zou inhouden (Joz.22:16).
Nog niet gereinigd
Pinehas en de anderen wijzen de Rubenieten en hun medestanders op de ernst van de zonde van de afgoderij die in het verleden heeft plaatsgevonden, toen ze op het punt stonden Kanaän binnen te trekken. Dat was de zonde van Peor, waar Bileam met zijn valse raad aan Balak indirect de hand in had. Die zonde was door het resolute optreden van Pinehas gestopt, maar uit de woorden die Pinehas hier gebruikt, blijkt dat van een volledige reiniging geen sprake is geweest. Een algehele verootmoediging is uitgebleven. Stoppen met het kwaad is één ding, maar je reinigen van het kwaad door het innerlijk te veroordelen is een tweede. Dat heeft iedere geloofsgemeenschap te bedenken, en dat heben we ook als persoonlijk ter harte te nemen. We kunnen de fout van een bepaald handelen ingezien hebben en met de zonde gestopt zijn; de vraag is echter of we ons er ook van gereinigd hebben door het bij onszelf te oordelen voor het aangezicht van God onze Vader en van Jezus Christus onze Heer.
Wees niet al te rechtvaardig
Anderzijds zien we dat het euvel niet met macht en geweld verholpen wordt of met dwang wordt aangepakt. soms hoor je de uitspraak: ‘We moeten ons van het kwaad reinigen’ – en dan zit daar de idee achter dat als er ‘onderhuids’ nog wat zit, men dat met macht en geweld wil opruimen. En als dat niet gebeurt, meent men reden te hebben de geloofsgemeenschap te verlaten. Er is in dit verband een belangrijke uitspraak in de Prediker, die onlangs in de parafrase op dit boek br. Ouweneel belicht is, namelijk de tekst ‘Wees niet te zeer rechtvaardig en gedraag u niet al te wijs’. We moeten niet menen dat we hier in de Gemeente op aarde volkomen smetteloze toestanden kunnen bewerken.
Er zijn zaken die we aan de Heer moeten overlaten. Het kan ons schokken te vernemen dat Israël veertig jaar lang afbeeldingen van de afgoden Moloch en Remfan in de woestijn heeft meegedragen (Hand.7:43). Dat gebeurde zeker stilletjes zoals Rachel in het geheim de terafim van haar vader bij zich had, maar het gebeurde dan toch maar, en God greep niet openlijk in. Zulke Schriftgegevens mogen we natuurlijk nooit misbruiken om maar zonde te bedrijven of de zonde van anderen goed te heten. De zondaar mag er zich nooit achter verschuilen, maar de perfectionist en de dweper moet er zich door laten waarschuwen.
Paulus schrijft dat we bij kwesties met medegelovigen liever onrecht moeten willen lijden dan ons recht zoeken bij de overheid. Onrecht is zonde, maar in dit geval moeten wij niet het mes erin zetten, maar zulke zaken overgeven aan God. Zodra er openlijk kwaad is van het karakter dat we in 1Kor.5 opgesomd vinden, moeten we krachtdadig handelen. Maar er zijn ook dingen die het getuigenis als zodanig niet aantasten, die we niet met macht en geweld moeten proberen uit te roeien. Nogmaals: dat is geen pleidooi om met de zonde de hand te lichten, maar wel om perfectionisme tegen te gaan dat alleen maar leidt tot afscheiding op afscheiding.
Gezamenlijke verantwoordelijkheid
Een volgende les in dit gedeelte is de les van de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid. Uit vs.18 volgt namelijk dat als een gedeelte van Israël in opstand zou komen, God over het gehele volk zou toornen. Met dat laatste is natuurlijk bedoeld dat Gods toorn over het geheel zou komen als men het kwaad niet oordeelde. Dat is een ernstige gedachte. Gods volk hangt niet als los zand aan elkaar. Het is een eenheid en het is gezamenlijk verantwoordelijk.
De stammen hadden tot op zekere hoogte een eigen verantwoordelijkheid, bijvoorbeeld om hun gebied in bezit te nemen en van de heidenen te zuiveren. Het falen daarin leidde niet tot ingrijpen vn andere stammen. Maar daarnaast was er een gezamenlijke verantwoordelijkheid omdat men één volk vormde. En als er openlijk afval is van de Here en men treedt daar niet tegen op, dan komt Gods toorn over het geheel. Dit geldt voor de Gemeente, het volk van deze bedeling, net zo goed als voor Israël destijds. En waar het niet mogelijk is het geheel van de Gemeente tot uitzuivering van het kwaad te brengen omdat men dat pertinent weigert, daar zal men zich als geloofsgemeenschap van het geheel moeten uitzuiveren.
Staat niet op tegen…
Deze gemeenschappelijke verantwoordelijkheid brengt de delagatie die naar de twee-en-een-halve stam gestuurd is op ernstige wijze naar voren. Ten eerste laten ze zien wat (naar zij veronderstellen) het kwaad van de Overjordaanse stammen is: het is opstaan tegen de Here. Het gaat niet om een tekortkoming. Het gaat om pertinente ongehoorzaamheid.
Maar er wordt iets aan toegevoegd, want in de tweede plaats spreken Pinehas en de zijnen namens de andere stammen over ‘opstaan tegen ons’. Dat betekent niet dat ze in hun eer aangetast zijn, maar dat de opstand tegen de Here ook hén raakt. De negen-en-een-halve stam zouden meegesleept worden, terwijl ze dat als getrouw deel van het volk niet willen. Wat een ernstige les zit daarin. Als een plaatselijke Gemeente heel bewust kwaad toleereert en haar houding dus gekarakteriseerd kan worden als ‘opstand tegen de Heer’, dan raakt dat niet alleen die plaatselijke Gemeente, maar het geheel.
Let wel: ik spreek nu niet over situaties waarbij in een Gemeente verschillend geoordeeld wordt, waarbij het ene deel meent op grond van een bepaalde Schriftuitleg met kwaad te doen te hebben, terwijl het andere deel het met deze uitleg niet eens is. Nee, het gaat om tolereren van kwaad dat uitdrukkelijk door de Schrift wordt veroordeeld. Zo moet overspel worden geoordeeld, maar over de vraag of een hertrouw na een echtscheiding in alle gevallen overspel inhoudt wordt op grond van verschil in Schriftuitleg verschillend gedacht.
Deze les van gezamenlijke verantwoordelijkheid doordat men een eenheid vormt, brengen we niet alleen maar van het volk Israël in de oude bedeling over op de Gemeente in de nieuwe bedeling. Dat zou een wankele basis zijn. We zien de eenheid van de Gemeente echter ook in het boek de Handelingen uitkomen, niet door het uitoefenen van tucht, maar door het tot stand brengen van verbindingen en het gezamenlijk oplossen vn problemen. Denk maar aan Samaria (Hand..8), Caesarea (Hand.10), Antiozhië en de ‘heidengemeenten’ (Hand.15). Ook het gebruik van aanbevelingsbrieven en het spreken over de Gemeente in haar totaliteit als lichaam van Christus en als huis van God geven aan dat deze afleiding uit het Oude Testament juist is.
Het was niet die man alleen
Heel treffend wijzen Pinehas en de zijnen op de gezamenlijke verantwoordelijkheid, door het geval met Achan bij de Rubenieten en de met hen verbonden stammen in herinnering te roepen. Ze beklemtonen dat niet Achan alleen is omgekomen, maar dat de toorn van God rustte op het hele volk en er verscheidenen omkwamen.
Wil dat zeggen dat dit automatisch moest gebeuren? Dat Israël hoe dan ook de nederlaag bij Ai moest lijden? Nee, dat was geen noodzakelijk gevolg. Er is al eens eerder opgewezen, maar het mag nog wel herhaald, dat er bij Israël overmoed in het spel was. Met een paar duizend man konden ze het wel even af. Ze vroegen de Here niet hoe ze moesten optrekken.
Ze meenden het zelf wel te weten en te kunnen. De zonde van Achan konden de andere Israëlieten niet voorkomen, maar ze hadden wel kunnen voorkomen dat die zonde pas na de nederlaag te Ai openbaar kwam. Dat vermindert de schuld van Achan natuurlijk niet. Bij hem lag de oorsprong. Achan kon nooit zeggen: ‘Aan de dood van de zesendertig gesneuvelden heb ik geen schuld’. Nogmaals: de oorsprong van Gods toorn lag bij hém en het hele volk leed onder zijn daad. Met de tekortkoming van Jozua en de oudsten had hij niets te maken.
Hetzelfde geldt in de Gemeente. Als in de Gemeente in een bepaalde plaats iemand zondigt, dan raakt dat niet alleen maar hemzelf. Zijn zonde komt voor rekening van het geheel; er is een gezamenlijke verantwoordelijkheid. En als men plaatselijk nonchalant is, of in een slechte geestelijke toestand zodat het kwaad niet openbaar komt en er dus niet mee gehandeld wordt, dan komt Gods kastijding over het geheel. De persoon die zondigt heeft echter wel te bedenken dat hij én tegen de Heer zondigt én tegen het geheel van de Gemeente ter plaatse. Nooit mag hij zich ervan afmaken of zijn schuld verminderen door te stellen dat de gelovigen dan maar zo geestelijk hadden moeten zijn dat ze het kwaad direct ontdekt of zo mogelijk voorkomen hadden.
Gelukkig bleek er bij de twee-en-een-halve stam geen boos opzet te zijn. Ze hadden alleen uit bezorgdheid gehandeld. Niettemin is het optreden van de negen-en-een-halve stam juist geweest. En wij hebben deze gebeurtenis in de Bijbel staan opdat we er wat van leren. Alles wat te voren geschreven is, is immers tot onze lering geschreven! Laten we de lessen die God ons daarin geeft dan ook ter harte nemen. Laten we persoonlijk op onze hoede zijn zodat we bewaard blijven voor een vallen in zonde zoals Achan. En laten we ook de gezamenlijke verantwoordelijkheid goed beseffen en daar net zo vastberaden, maar ook voorzichtig mee handelen als de delegatie onder Pinehas deed.