Geld dat stom is, maakt recht wat krom is.
Het laatste hemd – Paulus geeft ook een nuchtere reden aan om niet naar rijkdom te streven. We hebben namelijk niets in de wereld ingebracht en kunnen er dan ook niets uit meenemen. Als een baby geboren wordt, heeft hij zijn handjes gesloten tot knuistjes en als je ze met je vinger ontsluit, grijpt hij die. Het knuistje is leeg, maar wil alles vastpakken wat het maar omsluiten kan.
Maar als de mens sterft, ontsluit zijn hand zich en moet hij alles loslaten wat hij ooit vastgegrepen heeft. De waarheid, die Paulus in 1Tim.6:7 naar voren brengt, heeft men in een oud gezegde als volgt verwoord: ‘het laatste hemd heeft geen zakken’. Het gaat letterlijk niet meer op, want wij kleden de overledenen niet meer in een doodshemd, maar in gewone kledij. Maar de zin van het gezegde is ook nu nog duidelijk. Alles wat men heeft, moet men achterlaten aan anderen als men sterft (vgl. Ps.49:11 en Pred.5:14).
Hoe dwaas was dan ook die rijke boer in het noorden van Groningen, van wie ik het volgende hoorde vertellen. Hij was overleden en liet geen kinderen na. De neven en nichten meenden wel op een aardige cent te kunnen rekenen, maar dat viel dik tegen. Op de bank stond niets en in huis was geen 1 oude kous’ of zo iets te vinden. De notaris kon niet anders doen dan de laatste wilsbeschikking voorlezen. En die zei alleen wat over zakelijke spullen. Eén ding was daarbij merkwaardig: de overledene beschikte dat het schilderij dat in de voorkamer van de boerderij hing in de kist mee het graf in moest.
Men vond het maar wat excentriek dat oom zo aan een schilderij gehecht was dat hij deze bepaling in zijn testament had opgenomen. Maar goed, het stond er en het moest dus gebeuren. Het bleek echter dat het schilderij te groot was om in de kist te doen. Wat nu? Een van de neven kwam op het snuggere idee om het doek uit de lijst te halen en dat in de kist te doen; dan was aan de wil van oom voldaan. De notaris stemde daarmee in en zo werd de mooie vergulde lijst eraf gesloopt. Wie schetst de verbazing van de nabestaanden toen bleek dat de holle lijst volgepropt was met bankbiljetten. De verdwaasde boer meende zijn geld te kunnen meenemen!
Hoe de mensen aan geld verslaafd kunnen zijn heb ik zelf eens vernomen van de zoon van een bankdirecteur. Hij vertelde dat zijn vader op zijn sterfbed erg onrustig met zijn handen om zich heen greep en zijn vingers bewoog. De kinderen vroegen zich in het begin af, wat hij met die vingerbeweging bedoelde, tot de zoon doorkreeg dat zijn vader aan het geld tellen was. Hij stopte toen regelmatig een bundeltje geld tussen de vingers van zijn vader en dan ging deze aan het tellen en werd tenminste een beetje rustig. Diep en diep tragisch eigenlijk!
Wat een totaal andere gesteldheid raadt de apostel ons in 1Tim.6 aan. Hoe gelukkig zijn we als we daarnaar luisteren. En hoe wijs is het gebed van de Spreukendichter, die vraagt om verschoond te blijven, zowel van rijkdom als van armoede. Het eerste om bewaard te blijven voor hoogmoed en God te vergeten. Het laatste om bewaard te blijven voor diefstal en voor lastering van de naam van God (Spr.30:8,9).
Wie rijk zijn…
Maar als je nu rijk bent of als je rijk bent geworden zonder naar rijkdom te hunkeren, wat dan? Hoe moet dan je houding zijn? Een rijke heeft zich drie belangrijke punten af te vragen. Ten eerste of hij ook ‘rijk is in God’ (Luk. 12:20). Hij moet bedenken, dat alle aardse rijkdom maar tijdelijk is. Ze kan op de een of andere manier te niet gaan. We moeten er niet op uit zijn schatten te verzamelen op aarde, maar in de hemel. Daar gaat het in het leven van de discipel van Christus om (Matth.6:19-21). Het gevaar is namelijk dat een rijke zijn hart op zijn rijkdom zet, zoals Ps.62:11 dat uitdrukt. Zelfonderzoek is dus wel op zijn plaats en eventueel zelfoordeel.
Ten tweede moet iemand die rijk is, er voor oppassen dat hij niet hoogmoedig wordt. Dat is ook een heel specifiek gevaar voor rijke mensen. De Bijbel waarschuwt daarvoor erg indringend. Tegen Timotheüs zegt Paulus: ‘Beveel de rijken in de tegenwoordige eeuw niet hoogmoedig te zijn en hun hoop niet gevestigd te hebben op de onzekerheid van de rijkdom’ (ITim.6:17). Let op het woord ‘beveel’! Het is niet zo maar een vermaning, maar een voorschrift, dat de rijken ingegrift moet worden. In deze tekst komt meteen het eerste punt nog aan de orde, namelijk dat aards bezit onzeker is en je niet je hart erop moet zetten.
Ook Spr. 11:28 spreekt klare taal: ‘Wie op zijn rijkdom vertrouwt, zal vallen’. Zo iemand meent God niet nodig te hebben voor hulp en bijstand; hij kan zich zelf wel redden met zijn geld. Dat is hoogmoed, en hoogmoed komt voor de val.
Een rijke is niet beter en niet meer dan een arme. Ze mogen elkaar ook niet ontlopen, zeker niet als christenen. Men moet er ook voor waken dat rijken en armen in de Gemeente van Jezus Christus niet twee aparte groepen vormen. Spr.22:2 is in dat opzicht van belang: ‘Rijken en armen ontmoeten elkander; hun aller Maker is de Here’. Dat woord geldt van de mens in het algemeen, maar van gelovigen geldt daar nog bij: ‘hun aller Verlosser is de Here’. Armen en rijken zijn één in Christus. Het meer of minder bezit van geld mag geen wig drijven in de onderlinge gemeenschap. De rijke mag zich niet verheffen boven de arme en de arme moet geen minderwaardigheidsgevoel kweken ten opzichte van de rijke.
Om te genieten
Het derde punt betreft het gebruik van het geld. Wat doen we met onze rijkdom? Opnieuw geeft 1Tim. 6 een belangrijke aanwijzing. Er staat in vs. 18 dat God ons rijkelijk geeft om te genieten. Dat betekent niet dat we met ons geld de bloemetjes flink buiten mogen zetten. Daarmee wil ik niet zeggen, dat we onszelf nooit eens mogen tracteren op een etentje, een mooie vakantie of iets dergelijks. De kwestie is dat we het vers in zijn geheel moeten lezen en dan is er veel voor te zeggen dat het genieten van de rijkdom in de eerste plaats bestaat in het goeddoen, rijk zijn in goede werken, vrijgevig zijn, waarover het vervolg spreekt.
We hebben ook hiervan prachtige voorbeelden in de Bijbel. In het Oude Testament lezen we van een heel rijke man als Barzillaï die David en de zijnen verzorgde toen deze moest vluchten voor Absalom (2Sam.19:31,32). Wat een tegenstelling vormt hij met de rijke dwaas Nabal die aan de toekomstige koning ‘naar Gods hart’ niets wilde afstaan (1Sam.25:10,11). In het Nieuwe Testament lezen we het waarschuwende voorbeeld van de rijke man, die alleen maar leefde voor dit leven en niets over had voor de arme Lazarus (Luk.16:19-31), met daar tegenover het voorbeeld ter navolging van Maria Magdalena, Johanna en Susanna die de Heer ‘dienden met hun bezittingen’ (Luk.8:3). Alsook het voorbeeld van Jozef van Arimathéa die zijn graf afstond voor Jezus Christus.
Onze materiéle rijkdom mogen we gebruiken om er offers van mededeelzaamheid en weldadigheid van te brengen (Hebr. 13:16) die de Heer welgevallig zijn.
Niet meenemen, wel vooruit zenden
De Heer Jezus heeft zijn tijdgenoten ernstig gewaarschuwd voor de hang naar geld en rijkdom. Hij hield hen voor dat men niet God kan dienen en de Mammon. De farizeeën, die geldzuchtig waren, ergerden zich daaraan (Luk. 16:13,14). De uitdrukking `Mammon’ voor geld zou de indruk kunnen wekken, dat geld dus wel iets kwaads is in zichzelf. Met de Mammon wordt niet alleen het geld op zichzelf aangeduid; maar het geld met zijn kwalijke invloeden. Het geld kan een afgod voor je worden en dan wordt het de onrechtvaardige Mammon.
Het bijvoeglijk naamwoord ‘onrechtvaardig’ moeten we hierbij niet over het hoofd zien. Het geld zelf is niet onrechtvaardig, maar mensen misbruiken het geld voor onrechtvaardige daden. Dat we het geld zelf niet als iets kwaads moeten beschouwen, blijkt ook wel uit vs.9 van Luk. 16. Daar lezen we dat we ons vrienden moeten maken met de onrechtvaardige Mammon opdat we ontvangen zullen worden in eeuwige tenten. En bij God heiligt het doel toch echt de middelen niet. Het betekent dat we niet het geld verafgoden, maar het gebruiken om God te dienen.