De geschiedenissen van de aartsvaders zitten vol lessen voor ons geloofsleven. Een vers-voor-vers-bespreking vanaf Gen. 12 zou dat overvloedig aantonen. Het is echter niet mijn bedoeling die hier te geven. Liever wil ik in een overzicht het onderwijs in grote lijnen aangeven.
Abraham
Bij Abraham krijgen we de verkiezing en de roeping van de gelovigen door God voorgesteld. Wat Abraham zelf betreft zien we de gehoorzaamheid van het geloof alsook het geloofsvertrouwen in God dat van Godswege gerekend wordt tot gerechtigheid, uitkomen.
Verder wordt Abrahams leven in het land gekenmerkt door twee dingen: tent en altaar (Gen.12:7,8; 13:3,4,18; 18:1; 22:9) De tent spreekt van vreemdelingschap. Dat is niet alleen een kenmerk van Abrahams leven, maar ook van dat van Isaäk en Jakob (Hebr.11:9,13). Het altaar getuigt van aanbidding, van gemeenschap met God.
Deze machtige beginselen gelden ook voor ons. Wij zijn uitverkoren, geroepen, en gerechtvaardigd door het geloof. We wandelen als vreemdelingen in deze wereld, maar mogen gemeenschap, contact oefenen met God.
Isaäk
In Isaäk krijgen we het zoonschap voorgesteld. Isaäk is niet het kind naar het vlees, maar de zoon volgens de belofte. In de offerande beschreven in Gen.22 is hij duidelijk een type van Christus. Het gaat nu echter om het beginsel dat we in hem vinden en dat ook voor ons geldt.
Het leven van Isaäk staat in het teken van de put (Gen. 26). Een put spreekt van vruchtbaarheid, want het water brengt vruchtbaarheid teweeg. In de Bijbel is water het symbool van het Woord van God. Dat Woord hebben we nodig om vruchtbaar voor God te kunnen zijn. De gedachte aan reiniging verbindt zich hiermee.
Gelovigen zijn kinderen en zonen van God. Ze mogen hier voor Hem vruchtbaar bezig zijn door gehoor te geven aan het Woord van God. En door dat Woord worden ze tevens gereinigd.
Jakob
Zien we naar Jakobs leven, dan valt op, dat hij altijd probeert God een handje te helpen bij het verwerkelijken van de beloften. En dat met bedriegelijke middelen. Dat brengt met zich mee dat God hem tegenkomt om hem te corrigeren. In zijn leven zien we dan ook het beginsel van tucht of discipline uitkomen. Daarnaast valt de aandacht op het feit dat steen en staf in Jakobs leven een rol spelen. De steen (Gen. 28,29,31) spreekt van stabiliteit. Denk maar aan Simon die van de Heer de naam petros, d.i. steen, krijgt.
De steen dient ook als merkteken. De staf (Gen.32:10) spreekt van bewaring en begeleiding.
Ook wij hebben met de tucht van God in ons leven te maken als we eigen wegen gaan. Toch blijft God getrouw, zijn woorden staan vast en zijn door merktekenen bevestigd. Anderzijds moeten wij ons aan onze gelofte om Hem te dienen, houden. Wij hebben ons daarbij aan de leiding van God over te geven en te vertrouwen op zijn bewaring.
Jozef
Meer nog dan Isaäk is Jozef een type van Christus. We beschouwen ook zijn leven nu alleen om er een algemene les uit te halen. Die les is vervat in de woorden lijden en heerlijkheid. Of nog mooier gezegd: door lijden tot heerlijkheid. Dat beginsel vinden we in 1 Petr.1:11 als leidend beginsel in het leven van onze Heer aangegeven, maar het is ook het beginsel dat voor ons geldt. ‘Als zij Mij hebben vervolgd’, zegt onze Heiland ‘zullen zij ook u vervolgen’ (Joh. 15:20). Maar daarbij heeft Hij ons ook de toekomstige heerlijkheid beloofd.
In Jozefs leven speelt de mantel een rol. Deze spreekt van de waardering en liefde, die zijn vader voor hem had. Zo zijn wij bekleed met de mantel van Gods waardering en liefde. De woorden van Jes.61:10 ‘want Hij heeft mij bekleed, met de klederen des Heils, met de mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omhuld, gelijk een bruidegom’, mogen ook wij op de lippen nemen. En dat in het besef, dat we die enkel en alleen te danken hebben aan het werk van Jezus Christus en aan de waardering die God de Vader voor zijn Zoon en diens werk heeft.