Wat is ‘hoop’? – In de Bijbel komen we het woord ‘hoop’ in twee betekenissen tegen en wel a) als een verwachting van iets waarvan de verwerkeling onzeker is, b) als een verwachting van iets waarvan de verwerkeling vast staat. In het gewone spraakgebruik heeft het woord altijd de eerste betekenis, in de Bijbel en dan wel in het Nieuwe Testament, ofwel in godsdienstige taal, komt het woord meestal in de tweede betekenis voor.
Een voorbeeld van de eerste betekenis treffen we aan in Hand.27:20: ‘werd alle hoop dat wij behouden zouden worden, ons verder benomen’. In Hand.28:20 daarentegen heeft het woord de tweede betekenis: ‘want vanwege de hoop van Israël heb ik deze keten om’.
Als we de betekenis die het woord hoop (hopen) in het gewone spraakgebruik heeft, toepassen op het heilsbegrip ‘hoop’ dan schept dat verwarring. Zo zijn er christenen die ontkennen dat je zeker kunt weten behouden te zijn en die hun mening gronden op Rom.8:24: ‘Want wij zijn behouden geworden in de hoop’. Veelal zijn dat mensen die de Statenvertaling lezen en dan lijkt het er nog meer op, dat die tekst hun mening zou rechtvaardigen. In die vertaling staat namelijk ‘want wij zijn in hope zalig geworden’. Men vat dat dan op als: ‘we hopen zalig te worden, maar we weten dat niet zeker’. Dat is echter de betekenis van deze tekst beslist niet, we zullen dat straks nader bekijken.
In de hoop des eeuwigen levens
In rouwadvertenties lees je nog wel eens dat de overledene ontslapen is ‘in de hoop des eeuwigen levens’. Dat is een correct weergegeven bijbelse uitdrukking, die we aantreffen in Tt.1:2 en 3:7. De vraag is echter of men de tekst wel altijd opvat zoals ze is bedoeld. Deze uitspraak betekent namelijk niet dat de hoop op het eeuwig leven een vage verwachting is. Het valt te vrezen dat nabestaanden deze tekst soms in de advertentie plaatsen met de gedachte: ‘we hopen dat de overledene het eeuwige leven krijgt’. Maar dat betekent dan een zeer sterke afzwakking van de bedoeling van deze uitdrukking.
Hoop als zekerheid
De bijbelse hoop is namelijk niet een onzekere verwachting, maar betreft een vaste en zekere zaak, die te gebeuren staat. De volgende teksten bewijzen dat:
- Hebr. 11:1 : ‘Het geloof nu is de zekerheid van wat men hoopt, de overtuiging van wat men niet ziet’,
- Hebr. 6:11 : ‘dezelfde ijver…tot volle zekerheid van de hoop’,
- Hebr. 6:18,19 :‘om de voorgestelde hoop aan te grijpen. Deze hebben wij als een anker der ziel, dat zeker en vast is’.
Ook de benaming van God als de God van de hoop (Rom.15:13) spreekt van zekerheid.
Waarom over ‘hoop’ gesproken?
De Bijbel geeft duidelijk aan waarom we over toekomstige heilsgebeurentenissen als over ‘hoop’ spreken. Die verklaring wordt in Rom.8:24,25 uitgedrukt met de woorden: ‘Want wij zijn behouden geworden in de hoop. Een hoop nu die men ziet, is geen hoop, want wie hoopt er op wat hij ziet ? Maar als wij hopen op wat we niet zien, dan verwachten wij het met volharding’. We spreken dus over ‘hoop’ als het iets betreft, dat we nog niet zien; iets waarvan de verwerkelijking pas in de toekomst plaatsvindt. Die verwerkelijking staat echter vast. Dat wordt ook aangegeven door te spreken over een ‘levende hoop’ (1Petr.1:3)
Consequentie
De consequentie van het voorgaande is, dat we ons in de hoop kunnen verblijden, waartoe de apostel Paulus ons dan ook met de woorden van Rom.12:2 oproept. Het verband tussen hoop en blijdschap wordt ook gelegd in de reeds genoemde tekst Rom.15:13. Daar lezen we namelijk ‘Moge nu de God van de hoop u vervullen met alle blijdschap en vrede in het geloven’. Het is dus van het uiterste belang de zekerheid van de hoop vast te houden, want over een vage verwachting kunnen we ons niet verblijden.
De oproep ‘En nu blijft geloof, hoop, liefde, deze drie, maar de meeste van deze is de liefde’ (1Kor.13:13) moge wel de meeste nadruk op de liefde leggen, maar de hoop wordt er toch ook in naar voren gebracht. En we worden met deze woorden opgewekt de hoop te koesteren.
Zonder God, zonder hoop
Het is een bijzonder voorrecht dat we als gelovigen in God en in Jezus Christus over ons toekomstig behoud kunnen spreken als over een vaste hoop, een zekerheid. Mensen die God niet kennen hebben namelijk geen hoop. Ze hebben natuurlijk wel een bepaalde verwachting. De één zal menen, dat het met de dood voor goed uit is; de ander verwacht op grond van zijn hoedanigheden of prestaties de hemel te mogen binnengaan. Maar als men zich niet waarachtig tot God bekeerd heeft en in Jezus Christus gelooft, is men zonder God en daardoor ook zonder hoop in deze wereld (Ef.2:12). Ernstig woord! Alle verwachting zal straks blijken ijdele hoop te zijn geweest. Wel een reden voor ons, gelovigen, om de blijde boodschap te brengen aan zulke ‘hopeloze’ schepselen.
De overigen, die geen hoop hebben
Het verschil tussen hen, die God niet kennen en zij die ‘eeuwige vertroosting en goede hoop door genade’ hebben ontvangen (2Thess.2:16), komt wel heel scherp uit als we denken aan onze geliefden, die in Christus Jezus ontslapen zijn. Het kan althans heel duidelijk uitkomen en meestal doet het dat ook. De apostel Paulus roept ons namelijk op, denkend aan de ontslapenen, ‘niet bedroefd te zijn, zoals ook de overigen die geen hoop hebben’ (1Thess.4:13). Vaak wordt gezegd: ‘we mogen wel bedroefd zijn, maar niet zó als de ongelovigen’. Hoewel dit een goed bedoelde en op zichzelf ook juiste uitspraak is, geloof ik dat men die niet op deze tekst mag gronden.
De uitdrukking ‘niet zoals’ mogen we niet splitsen in ‘niet zó als’ en er dus een gradueel verschil in leggen. Als het gaat om het gemis van een geliefde dan kennen we droefheid. Dat gemis moet verwerkt worden en dat kost pijn. Maar over die droefheid gaat het in deze tekst niet. Het gaat niet om droefheid over een gemis, maar om droefheid over het lot van de gestorvene. Die droefheid hebben veel ongelovigen omdat ze niets aangaande de toekomst weten.
Welnu, die droefheid hebben gelovigen niet, behoeven ze tenminste niet te hebben. Vs.14 maakt immers duidelijk dat het gaat om het toekomstig lot van hen die ons door de dood ontvallen zijn. Eveneens geeft dat vers aan waaróm we niet bedroefd behoeven te wezen over hun lot. De ontslapenen zullen namelijk delen in de toekomstige heerlijkheid. De Thessalonikers wisten niet precies wat er bij de wederkomst van Christus gebeuren ging en daarom waren ze in droefheid over hen, die korter of langer geleden gestorven waren. De apostel geeft hen in 1Thess.4:13-18 vertroostend onderwijs, waarmee hij hun droefheid wegnemen wil. Deze vertroostende en bemoedigende leer neemt enerzijds de droefheid over het lot van de ontslapenen weg en anderzijds sterkt ze ons om de droefheid van het gemis te verwerken.
Wat is onze hoop?
Hoewel deze tekst ook wel anders wordt uitgelegd, meen ik dat in Rom.5:2 de ‘inhoud’ van onze hoop wordt weergegeven met de woorden: ‘wij roemen in de hoop op de heerlijkheid van God’. De heerlijkheid van God maakt de hoop van de christen uit. In Rom.3:23 wordt uitgedrukt, dat alle mensen gezondigd hebben en te kort komen aan de heerlijkheid van God ofwel de heerlijkheid van God derven. Dit te kort komen wordt wel opgevat als een soort nadere verklaring bij ‘hebben gezondigd.De zonde zou dan daarin bestaan, dat de mens God niet de heerlijkheid toegebracht heeft, die Hem toekomt. Het kan echter ook beduiden dat de mens de heerlijkheid van God mist of niet bereikt. Ik pleit voor de tweede betekenis.
In Rom. 5:2 wordt de verloste zondaar de heerlijkheid van God als een hoop in het vooruitzicht gesteld. Van Stefanus staat namelijk in Hand.7:55 dat hij naar de hemel staarde en de heerlijkheid Gods zag. En met het zien van die heerlijkheid is verbonden het zien van Jezus Christus staande ter rechterhand Gods. Alle heerlijkheid centreert zich in Hem.
In de vierde tekst, te weten 2Kor.4:6 wordt gezegd, dat God in onze harten geschenen heeft tot de lichtglans van de kennis van de heerlijkheid van God in het aangezicht van Jezus Christus. Wij mogen dus nu al die heerlijkheid kennen. In dit vers is die heerlijkheid meer nog dan in Hand.7:55 verbonden met het aanschouwen van Jezus Christus. Alleen in Hem, door Hem te beschouwen, kunnen we die heerlijkheid kennen.
Openb. 21:10 getuigt dat het Jeruzalem dat uit de hemel neerdaalt ‘de heerlijkheid Gods had’. In die tijd zal de hoop van de Gemeente vervuld zijn, want zij is dat Jeruzalem dat uit de hemel neerdaalt. Zij is de bruid van het Lam. Vs.23 van dat zelfde hoofdstuk voegt er aan toe dat de heerlijkheid van God de stad verlichtte. De heerlijkheid die de Gemeente bezit, wordt steeds weer gevoed doordat ze met Gods heerlijkheid beschenen wordt.
Weggelegd in de hemelen
Van de hoop in Christus Jezus staat in Kol.1:4 geschreven, dat die voor ons in de hemelen is weggelegd. Die hoop bevindt zich daar onaantastbaar voor welke boze machten dan ook. Het is ook een hemelse hoop. En ze is geconcentreerd in Christus. ‘Aan zijn heiligen heeft God willen bekend maken’, zegt Kol.1:27 ‘welke de rijkdom is van de heerlijkheid van deze verborgenheid onder de volken, welke is Christus in u, de hoop der heerlijkheid’. Onze hoop is Christus. Hij woont nu al in ons hart door de Heilige Geest en straks zal Hij wederkomen om ons in de heerlijkheid te brengen. Hij heeft beloofd, dat Hij zou heengaan om plaats te bereiden in het Vaderhuis en dat Hij terug zou komen om ons te brengen waar Hij zelf is. Naar dat ogenblik kijken we uit. ‘We leven’, om met Tit.2:13 te spreken ‘in de verwachting van de gelukzalige hoop en verschijning van de heerlijkheid van onze grote God en Heiland, Jezus Christus’.
Eenmaal verscheen Hij op aarde om het zondevraagstuk op te lossen (Hebr.9:26), daarna is Hij verschenen ‘voor het aangezicht van God voor ons’ (Hebr. 9:25) om als Hogepriester voor ons werkzaam te zijn in de hemelse tabernakel, en in de toekomst zal Hij verschijnen tot onze behoudenis om ons in het Vaderhuis te brengen (Hebr.9:28).
Het effect
Deze christelijke hoop is als toekomstige gebeurtenis een vaststaand feit. Het is een hoop, die niet beschaamt (Rom.5:5). Maar wij moeten die hoop vasthouden (Her.10:23). Ze moet een werkelijkheid voor ons dagelijks geloofsleven zijn. Dat kan als we ons niet laten beïnvloeden door valse leringen (Kol.1:23) of door wereldse begeerten als geldzucht, zelfzucht en ander kwaad (1Tim.6:17). Als die hoop op de komst van Jezus Christus een realiteit is, bewerkt ze iets in ons, namelijk dat we ons reinigen zoals Hij, Christus, rein is (1Joh.3:3).
Er vindt dus een wisselwerking plaats. We houden ons ver van alle wereldse begeerten, zodat de hoop kan opbloeien, en als die hoop in ons leeft, bewerkt ze op haar beurt dat we ons reinigen. Het is al vaak opgemerkt, maar mag nog wel eens benadrukt worden, dat 1Joh. 3:3 niet de opdracht bevat om ons te reinigen. Er staat niet, dat wie deze hoop op Christus heeft, zich moet reinigen. Nee, het is een vanzelfsprekend effect: wie die hoop op Christus heeft, zal zich reinigen. Het is dus wel zaak om persoonlijk en gemeenschappelijk de hoop op de komst van Christus levend te houden.