2-Koningen 5:7 – In dit artikel wil ik uw aandacht bepalen bij één van de vele uitspraken uit het Oude Testament waaruit een speciale les te halen valt, die min of meer los staat van de strekking van het betreffende gedeelte. Het gaat me om de uitroep van koning Joram van het tienstammenrijk die we aantreffen in 2Kon.5:7: ‘Voorzeker, let op, ziet: hij zoekt een voorwendsel tegen mij’. Joram zegt dat, als de koning van Syrië Naäman naar hem heeft toegestuurd om deze van zijn melaatsheid te genezen.
Voor ik op deze uitspraak nader inga, eerst iets over de geschiedenis van Naäman zelf. Die geschiedenis is natuurlijk overbekend. Ze staat in een reeks van geschiedenissen, die het optreden van Elisa als de profeet des Heren, laat zien. Elisa is de opvolger van Elia en de dienst van deze beide profeten kunnen we vergelijken respectievelijk met de dienst van Johannes de Doper en met de dienst van Christus. Elia is de profeet van het oordeel, zijn dienst lijkt op die van Johannes die het volk het oordeel aankondigde (Matth.3:10) en het opriep zich te bekeren. Elisa is de profeet van de genade, die net als Christus het ‘land doorging goeddoende’. In de dienst van Elisa zien we dat God zijn volk genadig wil zijn. De grootheid van de profeet – of beter, de grootheid van de God van de profeet – komt in zijn vele wonderwerken uit. Die werken trokken de aandacht er werd over gesproken (2Kon.8:4).
De geschiedenis van Naäman laat die grootheid van de God van Israël ook uitkomen. Er ligt ook een schitterende evangelieboodschap in zijn genezing verborgen. Daarover is al meer dan één keer in de Bode geschreven. Tevens laat zijn geschiedenis zien dat Gods heil zich tot heidenen zou uitstrekken. Zo heeft de Heer Jezus zelf dat aan zijn volk voorgehouden (zie: Luk.4:27). Aan al die aspecten van de geschiedenis als geheel ga ik echter voorbij.
Het gaat nu om de woorden van Joram. We zien in zijn uitspraak hoe er een vooroordeel bij hem aanwezig is. Hij gaat niet van de goede bedoelingen van de koning van Aram uit, maar dicht hem kwade overwegingen toe. Hij doet ook geen enkele moeite om nadere informatie in te winnen. Nee, hij heeft zijn (voor)oordeel al direct klaar. Bovendien gaat hij er volkomen aan voorbij, dat er een profeet van de machtige God van Israël in het land is.
Uit de geschiedenis van Naäman blijkt duidelijk dat de Syrische koning er zelf geen moment over gedacht heeft om Naäman naar Israël te sturen. Het initiatief ertoe ligt bij het gelovige, joodse meisje dat het beste met haar meester vóórhad. Natuurlijk Joram wist daar niets van.
Als we in die tijd hadden geleefd en we zouden Joram hebben gevraagd waarom hij zo negatief reageerde, dan zou hij ons bij hoog en laag verzekerd hebben dat hij die Arameeër wel kende. Hij zou hebben kunnen wijzen op de strooptochten van de Arameeërs in het verleden. En als we tegengas gegeven zouden hebben zou hij zich verachtelijk van ons, naïevelingen hebben afgewend. Hij wist wel beter. De zekerheid van zijn opvatting zien we uitkomen in het woord ‘voorzeker’, gevolgd door het even stellige ‘let op’, met als slot ‘zie’. Nee, laat koning Joram maar schuiven, hij is niet van gisteren.
Joram staat in deze houding helaas beslist niet alleen. Vooroordelen hebben de eeuwen door heel wat kwaad gedaan. Ze doen dat nog steeds. Helaas komen ze ook voor onder christenen. Ik herinner me een correspondentie met iemand die een voorstander was van de kinderdoop als teken van het Nieuwe Verbond. Bij diverse argumenten die ik aanvoerde schreef hij opmerkingen als:‘U zegt dat, omdat u anders zou moeten toegeven, dat….’. Toen dat een paar keer was voorgevallen, schreef ik hem dat hij inhoudelijk op mijn argumenten moest ingaan en niet moest proberen mij met valse veronderstellingen onderuit te halen. Zo niet, dan zou ik prompt met de briefwisseling stoppen. Daarop ging het gelukkig beter.
Zo’n manier van handelen ligt ons echter wel. Helaas zien we dat binnen eenzelfde geloofsgemeenschap de vooroordelen ook welig bloeien. Je stuit er geregeld op en dat is erg verdrietig. Het belemmert het onderling verkeer en het onderling gesprek. We kunnen dan niet meer open en eerlijk met elkaar praten. Dat is niet tot eer van de Heer en niet tot zegen van onszelf. Laten we bij alles wat we over of van een persoon horen toch niet direct klaar staan met ons oordeel. Een eerste vereiste is na te gaan of het juist is wat we gehoord hebben. Een tweede is dat we onderzoeken wat iemands motieven zijn. Dan moeten we met hem praten en niet over hem met ànderen. Ten derde moeten we bedenken dat er een machtige God is die mij zowel als mijn broeder staande kan houden.
Wat moeten we doen met onze vooroordelen? Ze veroordelen!