In een vorig artikel zijn we begonnen na te denken over verschillen tussen broeders. We bekijken nu hoe Paulus met zulke verschillen omgaat. Paulus redeneert het verschil niet weg door de ‘zwakke’ in het geloof zijn overtuiging niet te gunnen en hem met alle overredingskracht tot een sterke te willen om vormen. Nee, hij laat het verschil bestaan, maar geeft wel een belangrijke aanwijzing, Hij waarschuwt de ‘sterke’ de ‘zwakke’ niet te minachten en de ‘zwakke’ de ‘sterke’ niet te (ver)oordelen.
Nogmaals: hij raadt niet aan dat de één de ander met macht en geweld tot zijn eigen standpunt moet overhalen. Ze moeten elkaar in liefde aanvaarden en elkaars verschil van opinie verdragen.
Welnu, wij hebben met dezelfde soort kwesties te maken en wel in deze vorm: Mag je een verzekering afsluiten, mag je homeopathische middelen gebruiken, mag je….enz. Hoe licht veroordelen of verachten we elkaar in dit soort zaken. Concreet voorbeeld: een broeder en zuster zijn er op tegen dat hun dochters in een broek in plaats van in een rok lopen. Ze krijgen daarover op hun kop van iemand die duidelijk zijn ‘minachting’ laat blijken. Contrasterend voorbeeld: een broeder kondigt aan dat zusters die er anders over denken maar bij hem moeten komen dan zal hij ze wel even uit de Schrift aantonen hoe zondig ze handelen als ze een broek dragen in plaats van een rok. Zijn toon en houding zijn ‘veroordelend’.
Mag er over dit soort dingen dan niet gesproken worden? Natuurlijk wel, maar dan in liefde en laten we eerst eens vragen welke grond de ander voor zijn gedrag heeft. Laten we dan ook openstaan voor de vraag of onze argumenten wel goed aan de Bijbel ontleend zijn. En als de ander eerlijk handelt naar zijn eigen gewetensovertuiging, dan moeten we hem daarin verdragen.
Geen partijvorming
Paulus schrijft voor dat in dit soort zaken een ieder in zijn eigen gemoed verzekerd moet zijn. Hij richt zich daarbij tot de ‘zwakke’ en de ‘sterke’ persoonlijk..Hij spreekt de ‘sterken’ niet als groep aan met daartegenover de ‘zwakken’ als een andere groep. Paulus behandelt ze dus niet als twee partijen Dat houdt voor ons de les in dat deze tolerabele verschillen geen groepsvorming mogen bewerken en dat er geen duidelijk afgebakende stromingen onder de gelovigen mogen ontstaan. In geval van groepsvorming zoeken we namelijk steun voor onze opvatting.
We zoeken medestanders en stellen ons op tegenover de andersdenkenden. Dat is niet meer elkaar in liefde verdragen. We laten in zo’n geval het vlees werken. We mogen dit onderscheid dus niet als een principieel uitgangspunt nemen, maar we hebben er in de praktijk wel mee te maken en moeten er rekening mee houden. Dat laatste bedoel ik als volgt: Veronderstel dat er tussen een ‘sterke’ en een ‘zwakke’ in het geloof onverhoopt toch een woordenwisseling over zo’n gewetenszaak plaatsvindt en dat er onderlinge verwijdering door optreedt.
In dat geval is het niet verstandig om de pastorale zorg voor dit tweetal aan een paar ‘sterken’ over te laten of aan een paar ‘zwakken’. Principieel zou er niets tegen in te brengen zijn, maar praktisch gezien is het niet wijs. De ‘sterken’ in het geloof zullen de ‘zwakke’ namelijk veel moeilijker kunnen bereiken dan dat een paar ‘zwakken’ dat kunnen. In dit geval zouden een ‘zwakke’ en een ‘sterke’ broeder die elkaar goed verdragen, samen de herderlijke zorg op zich moeten nemen.
Zij kunnen dan alleen al door hun voorbeeld de beide kemphanen tot inkeer brengen.
De Grieksen en de Hebreeuwsen
Maar er zijn nog andere verschillen mogelijk. In de begintijd van de Gemeente bestond er onder de gelovigen een onderscheid dat nog veel duidelijker niet natuurlijkerwijze bij de Gemeente hoorde. Er waren in Jeruzalem namelijk Hebreeuws- en Griekssprekende jodenchristenen. De eersten hadden altijd in het land gewoond, de anderen kwamen vanuit de ‘verstrooiing’. Uit Hand. 6 blijkt dat het om twee onderscheiden groepen gaat die tegenover elkaar zijn komen te staan. De Griekssprekenden voelen zich gediscrimineerd en beklagen zich. Zij vinden dat hun weduwen achtergesteld worden bij de Hebreeuwssprekende weduwen. Deze groepsvorming met het bijbehorend groepsbesef is heel begrijpelijk, maar als het ontaardt in partijschappen fout. Men voelt naast de geloofsband een andere, aardse band en brengt die in het geding. Dat is vleselijk. Of de klacht van de Griekssprekenden terecht is of niet, maakt niet uit: òf de ene groep òf de andere is vleselijk, òf ze zijn het allebei. Hierbij ga ik er niet vanuit dat de apostelen de verdeling niet goed hebben geregeld, maar dat de onderverdelers partijdig hebben kunnen handelen.
Er worden vervolgens zeven mannen gekozen die voor de verdeling zullen zorgen. Ze zijn vol van de Heilige Geest en dat is geweldig. Ze beantwoorden dus aan de voorwaarde die de apostelen hebben gesteld. Het merkwaardige is, dat deze zeven allen Griekse namen dragen. We mogen dus aannemen dat ze Griekssprekenden zijn. We zien de wijsheid van God dat Hij het zo leidt dat aan het bezwaar van de Griekssprekenden tegemoet gekomen wordt. Zij zullen wel een underdogpositie ingenomen hebben. Welnu, de verdeling is nu in handen van mensen van wie ze nooit kunnen zeggen dat die hen wel zullen discrimineren. Het is ook wijs van de apostelen dat ze zonder meer deze zeven de handen opleggen. Principieel zou je zeggen:‘Het moet niets uitmaken wie het voedsel verdeelt, we zijn toch broeders onder elkaar en één in de Heer’. In de praktijk hebben we echter met mogelijke werkingen van het vlees te maken en daarom was het praktisch gezien heel wijs de zaak zo op te lossen. Welnu, zo moeten wij soms ook in bepaalde gevallen rekening houden met verschillen die er liggen. Niet als een principieel uitgangspunt, maar als een zaak van praktisch wijs beleid.
Verschillende karakters
Aan het bovenstaande wil ik nog iets toevoegen dat er zijdelings mee te maken heeft. Wij zijn als gelovigen wedergeboren schepselen en wat dat betreft onderscheidt ons niets, maar we hebben wel allen een verschillende aard. Ook daardoor treden er verschillen op, die principieel niets met de aard van de Gemeente te maken hebben, maar waarmee we praktisch wel degelijk rekening moeten houden. We kunnen namelijk niet alle broeders en zusters over één kam scheren. Ieder heeft een eigen karakter met goede en kwade trekken.
Nooit mag iemand die in de fout gaat zich verontschuldigen met: ‘Nou ja, ik ben nou eenmaal zo’ of met ‘ze moeten me maar nemen zoals ik ben’. Maar bij het uitoefenen van pastorale zorg, bij het nemen van tuchtmaatregelen als bestraffing, enz. moeten wij die aard wel in het geding brengen. Het kan zijn dat iemand heel gemakkelijk schuld belijdt als hij gezondigd heeft omdat hij toegeeflijk en vriendelijk van aard is Een ander heeft een stug karakter. Hij heeft moeite zich te uiten en zijn hart te laten zien. In beide gevallen zal de schuld beleden moeten worden, maar we moeten van de laatstbedoelde gelovige niet per se zo’n belijdenis willen verwachten als van de eerstbedoelde.
De ‘luie buiken’ op Kreta
Nogmaals: we zijn allen bekeerde zondaars. Wat dat betreft zijn er geen Engelse, Franse, Duitse, Nederlandse, Egyptische of Indiase christenen. Principieel geen onderscheid, maar praktisch wel. De volksaard speelt wel degelijk een rol. We zien dat Paulus daar ook rekening mee houdt. Hij schrijft Titus over de mensen op Kreta. Zijn woorden zijn bekend genoeg. Hij schildert de Kretenzen als ‘luie buiken’ en typeert ze met de woorden: ‘Kretenzen zijn altijd leugenaars’. Dat zegt hij in het algemeen van alle Kretenzen, maar hij past het ook toe op de christenen op dat eiland. Aan Titus geeft hij namelijk de opdracht hen streng te bestraffen en dan heeft hij de christenen op het oog. Principieel gezien is het onderscheid in volksaard geen uitgangspunt, maar praktisch gezien hebben we er wel mee te rekenen. Daarbij moeten we beginnen met onszelf onder de loep te nemen. Daar hebben we dan meestal al genoeg aan. Zo zijn wij, Nederlanders, grote individualisten.
Gezag is voor ons een vies woord. Onder christenen, en dat geldt ook voor onze ‘kring’, merk je daar de symptomen van op. ook worden we wel de schoolmeesters of de dominees van de wereld genoemd. Overal in de wereld laten we onze neus zien en heffen we het vingertje bestraffend omhoog. Ook dat zien we wereldwijd op het ‘christelijk erf’ en ook wereldwijd onder ‘ons’. Een beetje meer bescheidenheid zou niet weg wezen. Nu zou ik geen Nederlander wezen als ik er niet iets positiefs op liet volgen, namelijk, dat we wat het ontplooien van initiatieven en activiteiten betreft beslist niet erbij bungelen. We heffen niet alleen het vingertje, maar steken ook de handen uit de mouwen. Maar daarmee mogen we dat opgeheven vingertje nooit strelen.
Verschillen op persoonlijk vlak
De kwestie van het (offer) vlees eten laat Paulus over aan ieder persoonlijk. Het gebeurt buiten de samenkomst, hetzij in een vleeshuis, hetzij thuis. De gemeente als zodanig heeft daar niets over te zeggen.
Wel geeft de apostel aanwijzingen dat de ‘sterken’ rekening hebben te houden met de ‘zwakken’. Als er een reëel gevaar bestaat dat een broeder door het gedrag van een sterke over zijn geweten heen gehaald wordt om ook (offer)vlees te eten, dan moet de sterke het eten van (offer) vlees nalaten. Paulus zegt wat zichzelf betreft: ‘Daarom, als voedsel mijn broeder een aanleiding tot vallen geeft, zal ik in eeuwigheid geen vlees eten, om mijn broeder geen aanleiding tot vallen te geven’. Hij zegt echter niet dat de Gemeente daarop moet toezien. Hij maakt er, om zo te zeggen, geen gemeente-zaak van, maar spreekt alleen voor zich persoonlijk. Anderzijds houdt hij de zwakken voor dat als ze twijfelen bij het eten, zijzelf verantwoordelijk staan, want wat niet uit geloof is,is zonde. Ook daarvan zegt hij niet, dat de Gemeente daarop moet toezien. Dat sluit natuurlijk pastorale zorg niet uit, maar dat is een ander ding dan het tot een gemeente-zaak maken en dwang uit oefenen.
De grote fout bij ons is, dat we van dergelijke gewetensbeslissingen wel gemeente-zaken maken. Men verbiedt broeders en zusters iets te doen, te dragen of in huis te hebben omdat mogelijkerwijs een ander daardoor tot val zou kunnen komen. Dat is echter heersen over het persoonlijk geweten en dus fout.
Als we op dit vlak dwang gaan uitoefenen of gehoorzaamheid aan onze opinie gaan eisen, lopen we ook nog het grote gevaar gelovigen tot huichelaars te maken. Ook dat gebeurt helaas.
Een netelige kwestie
Even een opmerking terzijde. Ik meen dat we van zaken waarover de Schrift zich wèl uitspreekt soms ook te vergaand een gemeente-kwestie maken. Neem de kwestie van de haardracht. Paulus schrijft dat lang haar voor een man hem tot oneer is, maar dat het voor een vrouw een eer is. De natuur moest ons dat al leren, maar we zijn voor de les van de natuur afgestompt. Behalve in zover, dat een vrouw met een kaal hoofd beslist een pruik neemt, terwijl een man daar minder behoefte aan heeft. Ik weet wel dat het in 1Kor.11 in de eerste plaats om het hoofdschap gaat en dat er niet een uitdrukkelijk gebod aan mannen wordt gegeven om geen lang haar te dragen, maar wat God behaagt, blijkt uit dit hoofdstuk heel duidelijk.
Heel goed besef ik eveneens dat wat de vrouw betreft ‘afknippen’ of zich laten ‘scheren’ iets anders is dan ‘wat van het haar afknippen’. En ook hier geeft de apostel niet een uitdrukkelijk gebod. Dat neemt echter niet weg, dat er over lang haar van de zusters in goedkeurende zin gesproken wordt.
Als dan ook een zuster, die het haar wel lang kan dragen, haar haar steil omhoog laat wegknippen, dan is dat niet naar de gedachte van God. Laten we daar in liefde en met tact over spreken, maar dat is wat anders dan er een gemeente-zaak van te maken en zó de nadruk op het uiterlijk te leggen dat er tenslotte op niets anders dan uiterlijke dingen gelet wordt. Helaas gebeurt dat en lopen mensen die 1Kor.11 best wel ter harte nemen daar stuk op.
We moeten deze zaken niet zoals het vlees eten vrij aan het persoonlijk ‘geweten’ overlaten, maar we zouden wel (als er wat van gezegd is) de zaak voor hun persoonlijke ‘verantwoording’ moeten overlaten.
Verschillen op gemeentelijk vlak
Er zijn echter zaken die heel duidelijk onze gemeenschappelijke verantwoordelijkheid raken. Neem het geval dat ik eerder aanstipte: een hertrouw na een echtscheiding op grond van hoererij. Hier kan met het oog op de uitleg van Matth.19:9 verschillend over gedacht worden. Hoe moet je met zo’n verschil van mening aan? Het lijkt haast onontkomelijk dat je dan maar in twee groepen uit elkaar moet gaan: een groep die in zulke gevallen een hertrouw niet als overspel ziet, en een groep die meent dat hier wel van overspel sprake is. Maar zou dat tot eer van de Heer zijn? Moeten we op grond van een verklaarbaar verschil in uitleg een scheiding forceren?
Moeten we niet onze zwakheid voor de Heer erkennen en zeggen: ‘Heer, we zijn het er niet over eens of het overspel is, mocht dat toch wel zo zijn, legt u dan deze zonde niet op ons, want we nemen van elkaar aan dat we oprecht zijn in onze mening en we hebben elkaar lief en willen de eenheid bewaren`. Naar mijn overtuiging is dat de juiste oplossing. Laten we bij verschillen op gemeentelijk vlak biddend en met geduld zoeken naar een oplossing die van de Heer is en die ons in vrede doet samenleven.