In de brief aan de Filippiërs lezen we verschillende keren dat Paulus bepaalde zaken aangaande Christus wenste of verwachtte. Hij is daarin voor ons een voorbeeld om na te volgen.
Zo lezen we in Fil.1:20 dat hij reikhalzend verwachtte dat Christus zou worden grootgemaakt in zijn lichaam. Of hij zou blijven leven of dat hij de martelaarsdood zou moeten sterven, wist hij niet, maar één ding verwachtte en wenste hij: dat in het ene maar ook in het andere geval Christus zou worden verheerlijkt. Hier hebben we een man voor ons die werkelijk zijn lichaam, zijn hele bestaan, als een levende offerande aan God offerde (zie Rom. 12:1)
Een andere wens van hem is: heen te gaan en met Christus te zijn (Fil.1:23). Dat betekent niet dat hij niet verder zou willen leven. Hij wil dat wel, maar dan alleen omdat het nodiger is voor de gelovigen. Zo je leven te bezien, getuigt van volkomen onbaatzuchtigheid en volledige toewijding aan de Heer.
Ten aanzien van de gelovigen te Filippi wenst de apostel dat ze alles in de goede gezindheid doen als onbesproken kinderen van God. Ze moeten het woord van het leven niet slechts spreken, maar het vertonen. Dat is dan hem tot roem in de dag van Christus (Fil. 2:16). Als hij dan voor de Heer zal staan, zal blijken dat hij niet tevergeefs in Filippi gewerkt heeft. Misschien mogen we zeggen, dat dan openbaar wordt dat hij zijn werk in Filippi goed gedaan heeft
In hoofdstuk 3 stapelt de apostel een aantal wensen of verwachtingen op. Het begint ermee dat hij alles schade geacht heeft, en ook nu nog acht, waar hij vroeger trots op was. Hij wil namelijk Christus winnen. Hij wil Hem als een kostbaar bezit voor zijn hart hebben (Fil. 3:8). En daarbij verwacht hij het moment dat heel duidelijk zal uitkomen dat hij niet bouwt op zijn eigen gerechtigheid die hij zich door strenge wetsbetrachting zou hebben verworven. Nee, dan zal zichtbaar worden dat hij de gerechtigheid bezit die gegrond is op het geloof (Fil. 3:9).
Paulus heeft alles opgegeven waarop hij zich als rechtzinnige Jood kon beroemen. Hij had voor Christus gekozen en wilde Hem leren kennen. Toen hij op de weg naar Damascus ‘neergeveld’ op de grond lag, had hij gevraagd: ‘Wie bent U Heer’? Toen leerde hij Christus al enigszins kennen. Maar dat was hem niet genoeg. Hij wilde Christus meer en meer kennen (Fil. 3:10).
Hij wilde alles van Hem weten, maar dat niet alleen: Hij wilde Christus in alles ‘ervaren’. Hij wilde weten wat de kracht van de opstanding voor hemzelf betekende, hij wilde met Hem lijden, hij wilde in de dood gaan, zoals Christus in de dood gegaan was voor de zaak van God. Hij wilde ervaren wat Christus daarin ervaren had. Daarbij zag hij over het sterven heen uit naar de opstanding uit de doden. In alles wilde hij Christus gelijkvormig zijn. Hij wilde doormaken en meemaken wat zijn Heiland en Heer meegemaakt en doorgemaakt had (Fil. 3:10)
Als we dit overdenken, worden we dan niet klein? We voelen dat we niet aan dit voorbeeld kunnen tippen, maar toch……we willen wel zo leven. We willen zijn navolgers zijn, zoals hij Christus navolgde (1Kor. 11:1). Moge de Heer ons daartoe de kracht geven.