1-Samuël 13
DOOR HET EERSTE BOEK VAN SAMUËL 1 Sm 13 – 31
Van Samuël over op Saul
Vanaf hoofdstuk 13 begint er een nieuw gedeelte in het eerste boek van Samuël. Het gaat niet meer om Samuël, de profeet, maar om Saul, de koning. Door dit gedeelte wandelen we niet langer stap voor stap, maar geef ik enkele kenmerken van de hoofdpersonen die in dit gedeelte voor onze aandacht komen.
Jonathan
Van deze zoon van Saul valt zijn Godsvertrouwen op en zijn moed (13:3; 14:1-15); het volk treedt dan ook voor hem tussenbeide (14:46). Bewonderenswaardig is zijn toewijding aan David na diens overwinning op Goliath (18:1-4). Hij riskeert zelfs zijn leven voor hem (hst. 20). Hij pleit op de barmhartigheid van David over zijn huis (20:14,15). David heeft die barmhartigheid aan het nageslacht van Jonathan ook bewezen (zie 2Sm9)
Helaas heeft Jonathan niet praktisch de zijde van de verworpen koning gekozen: ‘Hij begaf zich naar de stad’ – terwijl David rond moest zwerven.
Als David in de woestijn Zif verblijft zoekt Jonathan hem nog eens op (23:14-18). Hij spreekt daarbij de gedenkwaardige woorden : ‘Gij zult koning over Israël zijn en ik zal onmiddellijk onder u staan’(23:17). Dat woord is echter niet uitgekomen, want Jonathan gaat terug naar zijn huis (vs 18). Zijn hart was bij David maar met zijn voeten volgde hij zijn vader Saul en hij stierf met zijn vader in de slag tegen de Filistijnen (zie 2Sm1)
In David mogen we een type zien van Christus de verworpen Koning. Kiezen wij voor Hem, en volgen we Hem onvoorwaardelijk in alles waar Hij heen gaat?
Saul
In dit gedeelte vinden we bijna niets waarin we Saul kunnen zien als een voorbeeld voor ons. Het enige is dat hij na een overwinning op de Filistijnen voor de Heer een altaar bouwt (14:35). Voor het overige is hij een afschrikwekkend voorbeeld. We zien zijn gebrek aan vertrouwen en zijn ongehoorzaamheid door op eigen houtje te offeren (13:5-14). Dit wordt gevolgd door een tweede ongehoorzaamheid door de straf over Amalek niet volkomen te voltrekken (15:1-35). Let op zijn onwaarachtigheid (zie ook vs. 30) en de smoezen die hij bedenkt om zijn gedrag te rechtvaardigen (vs 20,21). Let erop hoe God over deze ongehoorzaamheid denkt (vs22,23).
Over de kwestie van het wel en niet berouw hebben van God (vs.15,29,35) zou heel wat te zeggen zijn, maar dat laat ik rusten. Een afschrikwekkend voorbeeld is Saul ook in zijn jaloezie op David die overgaat in haat en pogingen tot doodslag op zijn trouwe dienaar. Zijn handelwijze met de priesters te Nob door de hand van Doëg is zwaar beneden peil.
Ondanks het feit dat David tweemaal zijn leven spaart blijft hij hem vervolgen (hst. 18 en vervolgens). Het geestelijk dieptepunt vinden we in hoofdstuk 28 als Saul bij ‘de duivel te biecht gaat’ te Endor (hst. 28). Zijn einde is wel heel triest: hij slaat de hand aan zichzelf en werpt zich in zijn zwaard (31:4) en omdat hij kennelijk nog niet dood was, maakt een Amalekiet een eind aan zijn leven (2Sm1:1-16). Als diens verhaal tenminste geen verzinsel is.
David de man naar Gods hart
De derde hoofdpersoon is David, de man naar Gods hart. Bij zijn zalving getuigt God indirect over de toestand van het hart van deze jongste zoon van Isaï. God zegt namelijk tegen Samuël: ‘De mens toch ziet aan wat voor ogen is, maar de Here ziet het hart aan’ (16:1-13).
Let ook op de prachtige beschrijving die de dienaren van Saul van David geven (16:18). Deze uitspraken zijn in nog veel hogere mate geldig van de Heer Jezus, de Zoon van David!
David toont gehoorzaamheid aan zijn vader door op stap te gaan naar de legerplaats van het volk Israël, waar drie van zijn broers zijn. Dat hij oog heeft voor de eer van God, blijkt uit zijn woorden over het optreden van Goliath (17:26, 36, 45). Niet als een krijgsman, maar als een herder treedt hij de Filistijn tegemoet in vertrouwen op God (zie vs 37 en 39 en ook vs 47 !). Denk opnieuw aan de Heer Jezus, ook Hij trad als Herder op voor zijn schapen.
Afhankelijkheid van de Heer sluit eigen verantwoordelijkheid en nuchterheid niet uit. David zoekt dan ook vijf stenen uit, hoewel één voldoende zal blijken te zijn. Hij slaat de Filistijn met diens eigen zwaard het hoofd af: het is dienstig hier weer te wijzen op wat de Heer Jezus heeft gedaan ( (Hb2:14)
Saul staat David naar het leven, maar de Heer is met deze trouwe dienaar van de koning (18:12,14 en 28). Tenslotte moet David vluchten. Zijn vlucht naar Gath en zijn gedrag daar verdient geen schoonheidsprijs.
Beter is zijn verblijf in de grot van Adullam. Daar kwamen allerlei mensen die in de problemen zaten bij hem. Zie het verschil met de mannen die Saul om zich verzameld had (verg. 22:2 met 14:52). Er zit een prachtige toepassing in wat betreft de mensen van wie Satan zich bedient en zij die de toevlucht nemen tot Jezus Christus.
David stelt zich afhankelijk van de Heer op en vraagt hem wat hij doen moet terwijl zijn volksgenoten hem verraderlijk behandelen (hst.23).
Hij grijpt niet vooruit op het beloofde koningschap door Saul te doden (hst. 24 en 26). Zo ook heeft de Heer Jezus alles gedaan op Gods tijd. God bewaart David voor bloedvergieten door het wijze optreden van een vrouw, Abigaïl. De Heer neemt Zelf de wraak op Nabal in de hand (25:38). Dit herinnert aan de woorden ‘Wreekt uzelf niet …maar laat plaats voor de toorn’, te weten de toorn van God (Rm12:19).
Het verblijf van David bij de Filistijnen verdient ook geen schoonheidsprijs. Hij moet zich op slinkse wijze indekken , maar God blijft voor hem zorgen zodat hij niet hoeft op te trekken met het Filistijnse leger tegen Israël (hst. 27, 28:1,2; 29:1-11).
God gebruikt de inname en verbranding van Ziklag door de Amalekieten om David van zijn ‘vleselijke weg’ af te brengen. Het wordt een keerpunt in deze fase van zijn leven dat heel duidelijk blijkt uit de woorden: ’ Maar David sterkte zich in de Here, zijn God “ (30:6) God geeft hem de overwinning op de Amalekieten.
Prachtig is ook de gezindheid van David. Die is heel wat beter dan die van de vierhonderd van zijn strijders die de tweehonderd die te moe waren om verder mee te trekken niets van de buit wilden geven. Daarenboven deelt hij ook van de buit uit aan zijn volksgenoten in de plaatsen waar hij rondgezworven heeft.
Zij die David gevolgd zijn in zijn verwerping delen straks in zijn verheerlijking als hij koning van Israël wordt.
Prachtige lessen zitten er in deze slotgeschiedenissen voor ons als gelovigen die in deze tijd DE verworpen koning volgen. Ik besluit met het het bemoedigende en tegelijk waarschuwende woord van 2Tm2:11-13
Het woord is betrouwbaar, want als wij met Hem gestorven zijn, zullen wij ook met Hem leven; als wij verdragen, zullen we ook met Hem regeren; als wij Hem verloochenen;, zal Hij ook ons verloochenen’