502 Nog steeds naar de chr. school? B.E 1981

Het hieronder volgende is de bewerkte inhoud van een toespraak van J.G. Fijnvandraat, gehouden op vrijdag 27 mei 1977 ter gelegenheid van de scholendag voor de medewerkers van de scholen voor k.l.o, g.l.o. en m.a.v.o en het bestuur van de Stichting voor Christelijk Onderwijs Groen van Prinsterer-Eloutscholen te Rotterdam. De complete tekst van de toespraak is verkrijgbaar bij de uitgever.

Bedreiging van buiten af

Er wordt op het ogenblik heel wat gezegd en geschreven over het bestaansrecht van de christelijke school. Dit recht werd in het verleden aangevochten door hen, die een onderwijs in de geest van de Verlichting voorstonden. Tegenwoordig gebeurt dat nog steeds door hen die menen, dat neutraal onderwijs gepaard met facultatief godsdienstonderricht in de behoeften van elk kind, uit welk milieu ook afkomstig, voorziet.

Onder de strijdleus “eensgezind naar de openbare school” tracht het openbaar onderwijs het terrein indertijd aan de bijzondere (lees: christelijke) school afgestaan, te herwinnen.

Ernstiger wordt het christelijk onderwijs bedreigd door ontwikkelingen die deels van ideële, deels van maatschappelijke aard zijn.
Verschillende vroegere voorstanders van neutraal onderwijs beginnen namelijk te erkennen dat neutraliteit in de school een fiktie is. De onderwijzer brengt per slot van rekening zijn totale persoon mee de klas in. Men wil daarom van de neutraliteit af en wenst te komen tot samenwerkingsscholen, waarin de onderwijzers hun levensvisie: religieus, humanistisch, athéistisch of hoe ook getint, niet meer onder de schoolbanken hoeven te stoppen. Natuurlijk verwacht men van het personeel dat het zijn visie niet opdringt en eveneens dat het brengen van de eigen overtuiging nooit gepaard gaat met kleineren of belachelijk maken van die van iemand anders.

Deze ontwikkeling staat niet op zichzel Ze wordt beïnvloed door ontwikkelingen van maatschappelijke aard. Het zogenaamde echo-effekt van de na-oorlogse geboortegolf is namelijk bijna uitgewerkt en het landelijk kindertal neemt af. Daardoor worden diverse scholen in hun bestaan aangetast. In de grote steden kon daar de ontvolking van het centrum en op het platteland de trek naar de stad bij. Zo worden in diverse gevallen de afzonderlijke bevolkingsgroepen naar elkaar toegedreven om een of andere vorm van gezamenlijk onderwijs in het leven te roepen. Wie over deze ontwikkeling meer wil weten raad ik aan te lezen het cahier van drs T. M. Gilhuis: “De gezamenlijke school voor en tegen”.

De les van de schoolstrijd

Het christelijk onderwijs wordt echter nog op een andere manier bedreigd. Deze dreiging komt van binnenuit en is, naar mijn overtuiging, veel verontrustender. Om dit duidelijk te maken voer ik u terug naar de bakermat van de christelijke school.
We moeten ons goed realiseren dat de christelijke school niet het werkstuk is van een stel hobbyisten in exclusiviteit of het produkt van een aantal godsdienstige fanatici. Integendeel, de christelijke school is ontstaan door druk van liberale zijde. Oorspronkelijk was in de Republiek der zeven verenigde Nederlanden de staatsschool een confessionele school met een protestants-christelijke signatuur.

Toen brak echter de tijd van de Verlichting aan. Het geloof in een bovennatuurlijke openbaring werd ingeruild tegen de verlichting door de Rede. Deze Rede daagde de Bijbel voor de rechtbank van zijn kritiek en de enige bijbelse waarden die overeind bleven, waren: God, deugd en onsterfelijkheid. Daarop legde de koekoek Verlichting zijn ei in het nest Confessionele Staatsschool, en het koekoeksjong zorgde ervoor dat de confessionele nestbewoners over de nestrand werden gewipt. Dat gebeurde niet met lijfelijk geweld, maar met morele dwang. In zijn kritiek op uitlatingen van oud-staatssekretaris Schelfhout zegt voornoemde drs. Gilhuis, voorzitter van de Unie School en Evangelie dat met deze woorden:

“Toen de openbare school ontkerstend was, toen en niet eerder kwam de christelijke school. Niet dan nadat de voorstanders van de christelijke school alles geprobeerd hadden om in de reeds ontkerstende openbare school weer een weg open te breken voor de voetstappen van de Gekruisigde. Hoe heeft Groen zich daar niet voor ingezet: Het volk bij het kruis.
Eerst toen deze weg onbegaanbaar bleek – wie wees op de enige naam, die er onder de hemel gegeven is om zalig te worden werd uitgekreten voor een ex-clusivist – eerst toen is men de weg der verbijzondering opgegaan, omdat men er nolens volens als het ware naar toe gedreven werd”. (“De gezamenlijke school” blz. 62).

Deze voorstelling van zaken is feitelijk waar, maar de feiten worden hier wel gezien door een protestants-christelijke bril. We kunnen ons wel beklagen over de onverdraagzaamheid van de liberale overheid van destijds, maar daarmee zijn we niet klaar: we zullen de hand in eigen boezem moeten steken en ons moeten afvragen hoe het toen met de verdraagzaamheid van het protestantisme gesteld was.

De staat en het christelijk gewaad

Was er vóór de tijd van de Bataafse Republiek vrijheid voor de Rooms-Katholiek om onderwijs te geven of zijn kinderen onderwijs te laten ontvangen, zoals hij dat naar zijn geloofsovertuiging wenste? Immers neen. En was er voor de niet-christen een uitwijkmogelijkheid? Evenmin!

“Het volk bij het kruis” valt idealistisch gezien positief te waarderen, maar is het ook reëel? En wat meer zegt: is het bijbels te plaatsen?
Is het reëel ouders die niets van het geloof willen weten min of meer te dwingen hun kinderen naar een school te sturen waar ze onder de beademing van het evangelie komen? En is het ideaaI: “Heel het volk bij het kruis” een nieuwtestamentisch perspektief. Steekt hier niet de idee achter van de christelijke natie, die Nederland zou zijn?
Een idee die ik niet anders dan als een vrucht van judaïstisch denken kan zien. Heel Israël bij het altaar, heel Israël bij de tempel, heel Israël onder de wet – dat was geen ideaal, maar gebod.

Het Nederlandse volk is echter Israël niet, al beschouwden en beschouwen nog steeds velen de lage landen bij de zee als het Kanaän van de zoveelste breedtegraad. De termen God, Oranje, Nederland worden door hen nog precies zo gehanteerd als: God, huis van David, Kanaän, alsof de Here God ergens in West-Europa nog een speciaal uitverkoren volk zou bezitten. Je kunt het vanuit een bepaalde visie betreuren, dat de staat het christelijk gewaad afwierp en dat als gevolg daarvan de school ontkerstend werd. Je kunt het ook zo beschouwen dat dat gewaad al te lang de onwaarachtigheid en de schijn had verhuld.

Alsof haar iets vreemds overkwam

In feite is het zo, dat de kerk tot aan de Franse tijd tegen de staat aanleunde en omgekeerd die staat aan de hand wilde leiden. Toen de staat zich van de kerk begon te vervreemden, werd de laatste echter op eigen benen gezet. De staat wenste daarbij niet langer haar leiding te aanvaarden. Deze situatie kwam de kerk dermate vreemd voor, dat ze eigenlijk niet wist hoe ze nu haar houding moest bepalen. En toen de staat, met wie de kerk het zo goed meende, haar haar goede bedoelingen niet in dank afnam en haar zelfs “kwalijk bejegende”, toen had de kerk eigenlijk niet in de gaten, dat ze nu eindelijk weer in het voetspoor stond van Hem, die gezegd heeft: “Ze hebben Mij vervolgd, ze zullen ook u vervolgen”. Ze deed, om met de eerste brief van Petrus te spreken, “alsof haar iets vreemds overkwam”.

Waarom is dit nu van belang? Omdat vandaag dezelfde vragen weer een rol spelen. Ook nu geeft men aan de kerk een taak die onmogelijk in de bijbel is te vinden. Nu put de kerk zich uit in adviezen aan de overheid en daar blijft het niet bij: ze wil een buitenlandse natie zelfs op de knieën dwingen door met financiële macht te manipuleren. Deze koers wordt op het ogenblik in de school gebracht. En daarbij speelt hetzelfde judaïsme ons weer parten.

De school aan de ouders

Men moest dus het ideaal van de christelijke staatsschool opgeven, en om de kinderen niet langer aan de geest van de Verlichting bloot te stellen ging men noodgedwongen ijveren voor de bijzondere, christelijke school.
Toen kwam ook de idee van “de school aan de ouders” naar voren. Men voelde zich verantwoordelijk de kinderen onderwijs te laten genieten dat dezeifde geest ademde als de opvoeding thuis. De school geeft namelijk niet alleen onderwijs, ze voedt ook op, en men wilde een school waar de kinderen werden opgevoed in de vrees en vermaning des Heren. Als ouders wenste men daarom zeggenschap.

Het Reveil, de Afscheiding en de Doleantie hebben er niet weinig toe meegewerkt, dat de school waar het “ik en mijn huis, wij zullen de Here dienen” binnen haar muren het leidinggevende motief was, er is gekomen. Voor deze bijzondere school is geijverd door mensen, die het ideaal christelijke staatsschool in hun hart niet prijsgaven en door hen die dit ideaal niet of niet meer huldigden. Bij deze laatsten denk ik vooral aan de strijders uit de in die tijd ontstane kleinere kerken en kringen.

Nu was het stichten van een vrije school door de wet in 1806 aan banden gelegd. Dat was niet gebeurd om de stichting van christelijke scholen tegen te gaan, maar om konkurrentie van scholen onder elkaar uit te sluiten. Met wat overdrijving kun je namelijk stellen, dat iedere koster, invalide timmerman of ex-zeeman een schooltje kon opzetten. Deze wet nu bevatte het autorisatieartikel, dat inhield, dat men voor het stichten van een vrije school de toestemming van het gemeentebestuur moest hebben. We kunnen dat vergelijken met de vestigingswet op de middenstandsbedrijven, die bedoeld was om dodelijke konkurrentie onder elkaar uit te sluiten.

Toen vooral na 1830 om de Katholieken ter wille te zijn het gebruik van de bijbel op school verboden werd en de eigenlijke schoolstrijd begon, heeft men van liberale zijde dit artikel vaak misbruikt om de stichting van christelijke scholen tegen te gaan. De eerste fase van de schoolstrijd was er dan ook op gericht dit artikel er uit te krijgen. De grondwetsherziening van 1848 gaf inderdaad de gewenste vrijheid om scholen te stichten, maar die moest men uit eigen middelen bekostigen.
Daarop ging de tweede fase van de strijd in, namelijk die om subsidie. De subsidieregeling werd verkregen bij de Wet-Mackay van 1891. De laatste fase bracht tenslotte met de Wet-De Visser in 1920 de totale gelijkstelling.

De verwatering van het christelijk onderwijs

Achterafgezien moeten we stellen, dat deze strijd om gelijkstelling de christelijke school geen goed gedaan heeft. De gelijkstelling heeft namelijk een noodlottig gevolg gehad: ze heeft de verwatering van het christelijk onderwijs mee in de hand gewerkt. Niet lang na 1920 duiken in de advertentiebladen van de christelijke school zinsneden op als: “zij die uit beginsel het christelijk onderwijs willen dienen, worden verzocht te solliciteren”.

Dat was dus blijkbaar niet meer vanzelfsprekend. Men mag bezwaar aantekenen tegen zo’n passage en men mag een uitdrukking als “positief christelijk” een tautologie noemen (zoiets dus als een ronde cirkel) zoals het PCBO-blad dat in het novembernummer van 1974 doet, maar dat is te goedkoop. Men zal zich dan toch hebben af te vragen waarom dergelijke formuleringen in zwang zijn gekomen. Ik kan me tenminste wel voorstellen dat een wiskundeleraar wiens leerlingen cirkels konstrueren die veel weg hebben van onregelmatige veelhoeken, hen verzoekt nu toch eens ronde cirkels te gaan afleveren.

Na de gelijkstelling heeft de christelijke school een geweldige vlucht genomen. Het ging er evenwel mee als met de kerk na Constantijn de Grote. Met ruggesteun van de staat breidde deze zich toen geweldig uit maar het ging ten koste van het gehalte. Het is nog altijd zo, dat de plant van het geloof het beste gedijt in de tuin van verdrukking en verachting. De verwatering waar ik het hierboven over had, vond natuurlijk haar oorsprong in het verval in kerkelijk leven, toen het elan van Reveil, Afscheiding en Doleantie was gedoofd.

Een niet of slechts ten dele gesubsidiëerde bijzondere school had waarschijnlijk deze verwatering buiten de schooldeur kunnen houden, zoals dat bij zendingsscholen die op zogenaamde geloofsbasis werken, het geval is. Niet-gemotiveerde christelijke onderwijzers kom je daar haast niet tegen; je zult ze ook in de christelijke scholen in Canada met een lampje moeten zoeken.

De gezamenlijke school geen alternatief

Hoe moeten we intussen denken over de zg. samenwerkingsschool? De vraag of we hier geen aanvaardbaar alternatief krijgen aangeboden mogen we niet zomaar naast ons neerleggen. Welnu, we moeten wel bedenken dat dit schooltype de kinderen eveneens konfronteert met de mening van andersdenkenden.

Gilhuis merkt dan ook het volgende op:

“Ik ben ( … ) van mening, dat men onvolwassenen in deze open ruimte op deze wijze nog niet stellen mag. Op pedagogische en psychologische gronden niet. Een kind zo van 12-16 jaar heeft er recht op, dat het in dezen op school de situatie van thuis herkent, wil men het niet aan verwarring en vertwijfeling ten prooi doen zijn” (t.a.p. blz. 44).

Tegen deze gezamenlijke school in de vorm van dit open type, dat nogal opgeld doet, zijn nog meer bezwaren in te brengen. Deze school is principiëel niet neutraal, anderzijds mag ze zich ook niet schuldig maken aan levensbeschouwelijke indoktrinatie. Terecht merkt Gilhuis daarover op:

“Wie kan dat? Hoe dit te kontroleren? Wie kan hiervoor – denk aan de schoolleiding – de verantwoordelijkheid dragen? Juist nu dit alles zo zwaar gaat wegen, dat benoeming en ontslag ermee gemoeid kunnen zijn? Wie hoort alle lessen? En als iemand wat heeft van “horen zeggen”, wie weet dan van alle nuanceringen, die de docent mogelijk in zijn lessen heeft gegeven? Prof. Wielinga geeft toe, dat de taak hier aan de Ieraar opgedragen nog zwaarder is dan die var een christenleraar op een school met de bijbel, die over andere overtuigingen dan de zijne objectieve d.i. welwillende voorlichting moet geven. M.i. vraagt men hier van de docent het onmogelijke” (t.a.p. blz. 45).

Deze gezaghebbende figuur op onderwijsgebied wenst de mogelijkheid om het christelijk opvoedingsideaal – waarbij uitgegaan wordt van een souvereine God en het”ik en mijn huis zullen de Here dienen” tot in de school wordt doorgetrokken – te realiseren. Die mogelijkheid is er in de samenwerkingsschool niet, hoe genuanceerd en hoe welwillend men zich ook zou willen opstellen. Hoogstens kan daar in de les en de houding van éèn of meer docenten iets van doorklinken, terwijl het even later door een ander geloochend wordt. Het is duidelijk dat men in deze school de botsing der meningen niet uit de weg kan gaan en dat de kinderhoofdjes daarbij als kop van jut fungeren.

Daarom dus de christelijke school zolang God ons dat voorrecht nog schenkt. Aan deze stelling is echter een voorwaarde verbonden. Ze geldt niet altijd en niet zonder meer. De christelijke school is of tenminste behoort te zijn een school met de bijbel. Zodra die bijbel het niet meer voor het zeggen heeft, zodra menselijke meningen en menselijke opvoedingsidealen de leer en het opvoedingsideaal van dat Boek gaan vervangen, ook al verkoopt men ze in bijbelse verpakking, dan heeft deze school geen recht meer van bestaan, tenzij ze zich van haar dwaalweg bekeert.

Bedreiging van binnen uit

Naar mijn overtuiging is deze bedreiging van het christelijke onderwijs levensgroot aanwezig…
De kinderen van die ouders die nog zo naief zijn om te leven bij de bijbel zoals-hij er-ligt en die, om met Gilhuis te spreken “recht hebben de situatie van thuis herkennen”, herkennen die situatie vaak niet
meer. En daarbij gaat het niet alleen om 12- tot 16-jarigen waarvoor Gilhuis terecht bezorgd is, maar zelfs al om 9- en tienjarigengen.

Ik bedoel niet een persoonlijke aanval op Gilhuis te openen, want als mens en werker heb ik alle respekt voor hem. Evenmin trek ik ook maar in het minst de integriteit van zijn persoon in twijfel. Maar dit wil ik toch wel kwijt, dat onder auspiciën van de Unie School en Evangelie een cahier verschenen is: “De bijbel op school, ja maar hoe?”, dat doordrenkt is van de nieuwe theologie en dat met andere lektuur er de oorzaak van is, dat een meisje van negen jaar van de christelijke thuiskomt met de opmerking: ” Pappa onze juf gelooft niet dat Jona in de vis gezeten heeft”.

En blééf het daar maar bij! Dan gaan je kinderen op de middelbare school en maken in een biologie- of aardrijkskunde les mee dat de docent het nodig acht zijn geloof in de evolutie voor de klas te belijden met de woorden, dat hij het helemaal zo’n gek idee niet vindt dat we van de apen zouden afstammen.

Je zou de mening van die apen over zo’n nakomeling dan wel eens willen horen! Maar ook daarmee is de grens nog iet bereikt. Het komt voor dat op de middelbare school de godsdienstleraar niet alleen Genesis 1 tot 11 tot legende verklaart, maar ook laat doorschemeren dat hij niet gelooft in de verwekking van Jezus Christus door de Heilige Geest bij Maria en zelfs openlijk ontkent dat Jezus Christus daadwerkelijk na zijn opstanding door de discipelen is gezien.

Kortom, de toestand op diverse christelijke scholen is te vergelijken met die op de staatsschool na de Franse tijd. Er vindt op verschrikkelijke wijze indoktrinatie plaats door een leer die net zo onbijbels is als de opvatting van de Verlichting. Natuurlijk zal de voorstander van Nieuwe Theologie zeggen, dat je de Bijbel niet meer kunt lezen door de bril van gisteren. Maar dat zeiden de Verlichters in de vorige eeuw precies zo.

En er zijn genoeg ouders (alleen houden ze zich helaas veel te veel stil!) die beslist geen vertrouwen hebben in de bril waardoor men tegenwoordig de bijbel bekijkt. Maar met hun bezwaren wordt in de praktijk weinig rekening gehouden. Met de meeste klem wil ik herhalen dat de situatie waarin wij nu leven gelijk is aan die in het begin van de vorige eeuw! Om u de ogen daarvoor te openen zou ik deze nieuwe theologie enigszins onder de loep moeten nemen.

Voetnoot 1) Daarvoor is hier geen ruimte: Ik verwijs u naar het recent verschenen boekje:”De bijbel in de beklaagdenbank”

Gevolgen voor de opvoeding

Ik wil echter de resultaten die deze nieuwe theologie voor de opvoeding heeft (ook de opvoeding in de school) laten zien aan de hand van de nieuwe doelstelling die men het christelijk onderwijs geeft. Aan de vruchten kent men immers de boom.

Ik citeer uit de omroepgids van de N.C.R.V.:

“Het doel van opvoeding is de jonge mens zo te begeleiden en te stimuleren op zijn weg naar volwassenheid, dat hij steeds beter in staat en bereid is te bepalen, waar hij zijn krachten wil inzetten om de algemene kultuuropdracht van de mens (deze aarde te bewerken en te bewaren in samenwerking met en ten bate van alle mensen, ja van de hele schepping) op persoonlijke wijze gestalte te geven; daarbij zijn kritische zin ten aanzien van wat echt of onecht, waar of onwaar, recht of onrecht is, te scherpen; en hem bereid te maken op te komen voor de verdrukten en ontrechten, aan welke kant die zich ook bevinden”.

Kenmerkend is dat hier staat: de aarde te bewerken en te bewaren. Wat leert ons echter de Schrift? Dat Adam en Eva de hof moesten bewerken en bewaren en dat ze die niet bewaard hebben. Op Genesis 2 volgt Genesis 3. En vanaf Genesis 3 ligt de toorn van God op de mensheid. Die toorn lag ook op ons. Wij waren “kinderen van de toorn evenals de anderen”. Sinds die tijd loopt er dan ook een absolute scheidslijn door de mensheid. Deze scheidslijn nu wordt verdoezeld.

Na Genesis 3 zijn zij die geloven vreemdelingen hier op aarde. Met dit vreemdelingschap houdt de nieuwe theologie en de nieuwe opvoeding in de school geen rekening. Voor de zondeval en zijn gevolgen is in deze nieuwe doelstelling eigenlijk geen plaats. Echt en onecht, waar en onwaar, recht en onrecht, zo luiden de bewoordingen, maar waar blijft het bijbelse begrip zonde in zijn elementairste zin als zonde tegen God?

Onbijbels optimisme

Hier steekt een bepaalde visie op de mens en diens toekomst achter die mank gaat aan een onbijbels optimisme. Zo schrijft Gilhuis in “Profiel van een christelijke school”:

“Christenen waren en zijn er diep van overtuigd dat onze gebroken samenleving alleen door krachten vanuit het evangelie kan worden genezen. Daarom willen velen van hen een school die kinderen dat perspektief biedt” (blz. 33).

Ten eerste valt in dit citaat het modewoord “gebroken samenleving” op. Waardoor is die samenleving gebroken? Door een opstand van de eerste mens tegen zijn Schepper, of slechts door een langzame afvijking van het oorspronkelijke leefmodel? Of… door een onvolkomenheid in het evolutieproces? Van deze laatste opvatting wil ik Gilhuis niet verdenken; ik noem haar slechts naar aanleiding van het feit dat op een ouderavond van een christelijk gymnasium drie docenten nota bene een pleidooi voor de evolutieleer hielden.

Van drs. Gilhuis zou ik echter wel willen horen of die gebroken samenleving ook een totaal zondige samenleving is, omdat de mens de band met God heeft doorgesneden. Is het een samenleving, die bedorven is tot in het merg, of vertoont ze slechts struktuurfouten? Ik vraag dat daarom, omdat in dit citaat sprake is van het genezen van deze gebroken samenleving door “krachten vanuit het evangelie”. Is dat een bijbelse notie? Het is wel mooi gezegd; het klinkt ook bijbels, maar wat zijn wezen betreft is dit een onbijbels geluid. Hier laat zich de invloed signaleren van een oude orthodoxe misvatting.

Ik doel op de leer, dat, als het evangelie over heel de wereld verbreid zou zijn, alle mensen gekerstend zouden worden, waarna dan het einde zou komen. De nieuwe theologie vervangt nu “wereldbekering door de prediking van het evangelie” door “wereldgenezing door de krachten van het evangelie”. Dit is geen bijbels perspektief maar slechts een menselijke heilsfilosofie, die zelfs parallellen met het Marxisme in zich bergt, ook al wijst men dit stelsel af.

De Schrift spreekt heel anders

De Schrift spreekt van een dag des Heren, die duisternis zal zijn. De Schrift spreekt over de ondergang van deze wereld door gericht, zoals in de dagen van Noach. Zo, en zo alleen, komt er een nieuwe samenleving. Wij bewerken dat niet, we werken er zelfs niet aan mee. Het is Gods werk.

Hebben we dan geen taak? Ja zeker, door woord en werken mensen trekken tot Christus en tot Zijn navolging. De nieuwe hemel en de nieuwe aarde komen er op geen enkele wijze door ons. Maar wat we wél kunnen is dit: burgers werven voor dat rijk.
Heeft dat ook konsekwenties voor onze praktische wandel? Jazeker, we worden opgeroepen de voetstappen te drukken van Hem, die ons gekocht heeft met zijn bloed. Wat zijn dat voor voetstappen? Strijden voor wereldverbetering? Vechten voor struktuurverandering? Laten we luisteren naar Petrus, die zegt:

“Want hiertoe zijt gij geroepen, want ook Christus heeft voor u geleden en u een voorbeeld nagelaten, opdat gij zijn voetstappen zoudt navolgen; hij “die geen zonde gedaan heeft en geen bedrog werd in zijn mond gevonden” die, als hij gescholden werd, niet terugschold, als hij leed, niet dreigde, maa zich overgaf aan Hem, die rechtvaardij oordeelt” (1 Petr. 2:21 – 23).

Verdragen zonder opstandigheid, hen die in nood zijn helpen, zelfs met levensgevaar, God dienen in een verzondigde wereld. Dát is “voor de gerechtigheid leven”. En het opvoedingsideaal van de christelijke school is: jongens en meisjes te bepalen bij de enige weg tot behoud en ze te leren te verdragen, te vergeven en voorbeelden te zijn van goede werken, die God bereid heeft opdat we daarin zouden wandelen. Geen werken die wij goed of menswaardig vinden, maar de werken die we in hristus vinden.

Nog steeds naar de christelijke school? Ja naar alleen als dit – om met Ir. J. van der Graaf te spreken – de school met de bijbel en niet de school met een bijbel is.
Alleen als het bijbels getuigenis over de mens, namelijk dat hij dood voor God is in zijn misdaden en zonden, wordt gehandhaafd. Alleen als het bijbels getuigenis over deze wereld niet wordt ingeruild voor een optimistische menselijke kijk op de samenleving. Alleen als het kruis in al zijn glorie, als de enige weg tot redding van verloren mensen in het middelpunt wordl gesteld.

Alleen als voor het praktisch leven de Christus van de Schriften wordt voorgesteld, wiens voetstappen wij hebben te drukken.
Alleen als wordt heen gewezen naar het rijk van God, dat Hij opricht en waarin slechts toegang is voor hen, die met berouw van hun zonden Jezus Christus als Heer hebben aanvaard.

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies