Na zijn kruisiging is de Here Jezus op de derde dag opgestaan en is Hij gedurende veertig dagen aan zijn discipelen verschenen. Vlak voordat Hij ten hemel zou varen, beval Hij de apostelen te Jeruzalem te blijven om daar te wachten op de belofte van de Vader, namelijk de zending van de Heilige Geest.
Bij de discipelen leefde echter nog een brandende vraag waarop ze graag antwoord wilden hebben, namelijk of de Heer nu het koninkrijk voor Israël zou oprichten. Tijdens zijn leven was dat niet gebeurd; zou het dan nu na zijn opstanding gebeuren? Met hun vraag was op zichzelf niets mis. Dat koninkrijk zal er echt komen, maar de Heiland maakt hun duidelijk dat alleen God de tijd daarvan in handen heeft.Nogmaals spreekt Hij daarop over de zending van de Heilige Geest, waardoor ze kracht zouden ontvangen om zijn getuigen te zijn zowel in Jeruzalem, Judea, Samaria als tot de einden van de aarde. Daarna vaart Hij op en verdwijnt Hij uit hun oog.
Het twaalftal weer compleet
Door het verraad en de dood van Judas is één van de twaalf getuigen van Jezus Christus weggevallen. Op aanwijzing van de Schrift, geleid door gebed en geholpen door het werpen van het lot, wordt door de keuze van Matthias voorzien in de lacune die ontstaan is. Deze voldoet aan het vereiste dat hij vanaf de doop van Jezus tot en met de hemelvaart van de Heer alles meegemaakt heeft waarvan de apostelen moeten getuigen. In de bovenzaal zijn de discipelen eendrachtig bijeen om te bidden en zij zullen daarbij zeker ook gebeden hebben om de vervulling van de belofte van de Heilige Geest.
De uitstorting van de Geest
Hun gebed wordt na tien dagen verhoord en wel precies op het Pinksterfeest. Op dat ‘oogstfeest’ vindt de uitstorting van de Geest plaats als een vervulling van de profetie van Joëi 2. Dit feit gaat gepaard met onmiskenbare tekenen. Het belangrijkste is wel dat de apostelen de grote daden van God verkondigen in vreemde talen, die ze nooit geleerd hebben. Petrus staat dan op en geeft een verklaring van het wondere gebeuren waarbij hij enerzijds het volk voorhoudt wat ze hebben gedaan: ze hebben Jezus de Nazoreeër, de man door God hun gezonden, laten doden door heidenen.
God heeft Hem echter opgewekt en verhoogd aan zijn rechterhand, waarna Hij dit wat ze nu meemaken, heeft bewerkt, namelijk de uitstorting van de Heilige Geest. Hij verklaart plechtig dat God deze Jezus tot Heer en tot Christus heeft gemaakt. Bij velen slaat dat in als een bom; ze vragen onthutst wat ze moeten doen. Petrus zegt hun dat ze zich moeten bekeren en zich moeten laten dopen in de naam van Jezus. Ze moeten dus openlijk voor de verworpen Jezus uitkomen en zich afscheiden van het ‘verkeerde geslacht’ (Hd2:37~40). Een drieduizend mensen geven aan zijn oproep gehoor. Een ,oogst’ aan zielen wordt op die dag binnengehaald. Geweldig is dat, maar het is maar een deel van de inwoners van Jeruzalem.
Geestelijke moed
Een tijd later predikt Petrus opnieuw tot het volk, nadat de stad in rep en roer is gekomen door de genezing van een verlamde man die altijd aan de Schone Poort van de tempel zat te bedelen. Wat een geestelijke moed vertoont de apostel hier in deze toespraken. Het is niet meer de bange Petrus die in de hof van de hogepriester zijn Meester verloochende. Nee, hij wordt nu gesterkt door de Geest. Hij beschuldigt het volk er nota bene van dat ze de Heiland hebben ‘verloochend’ (Hd3:13). Hijzelf had dat ook gedaan, maar zoals er voor hem vergeving en herstel was, zo is die er ook voor het volk.
De uitgestoken hand
Petrus houdt het volk namelijk een geweldig aanbod van genade voor met de woorden: ‘Hebt dan berouw en bekeert u, opdat uw zonden worden uitgewist, opdat de tijden van verkwikking komen van het aangezicht van de Heer en Hij de voor u bestemde Christus Jezus zendt, die de hemel moet opnemen tot op de tijden van de herstelling van alle dingen, waarvan God heeft gesproken door de mond van de heilige profeten van oudsher’ (Hd3:19-21). God stak het volk een hand van verzoening toe. Als het volk zich zou hebben bekeerd, zou Jezus Christus teruggekeerd zijn om zijn Messiaanse rijk op te richten. Helaas heeft het volk als geheel niet geluisterd en zo ging het oordeel over Jeruzalem in het jaar 70 in vervulling. Maar daarmee is de geschiedenis van Jeruzalem niet ten einde.
Laten ook wij onverschrokken getuigenvan onze Heiland, waarbij we de mensen onverbloemd de schuld voorhouden die wij als zondaars hebben, maar ook het rijke aanbod van Gods genade.