628 jrg 132, blz. 116 1989 Vraag: Sterft er niemand voor zijn tijd / Psalm 31:16

Vraag en Antwoord

DE REDAKTIE ONTVING EEN BREIF van een zuster (H.P.-v.d.B.) waarin zij de volgende vraag stelt: Naar de woorden van Psalm 31:16 zeggen christenen: ‘Mijn tijden zijn in uw hand.’ David verzucht dit in zijn nood, maar kun je dat nu wel in zijn algemeenheid op ons leven toepassen? De wereld zegt in ieder geval: ‘je gaat toch niet voor je tijd’ . Welke ’tijden’ zijn dat nu? Bij christenen ligt het antwoord voor de hand: de dag van overlijden.

Maar – en dat klinkt onchristelijk – die dag schijnen we tegenwoordig in onze eigen hand te hebben door de grote kennis in de geneeskunde! … [Als iemand] geen verdere behandeling wenst zoals bestraling, chemische therapie e.d. waardoor [hij] waarschijnlijk enkele maanden langer geleefd zou hebben … welke tijd is dan Gods tijd? [Een zeker persoon] leeft gezond wat keuze van voedsel betreft. Had [hij] dat niet gedaan dan zou die stervenstijd wellicht eerder geweest zijn; en zo hebben we dan drie verschillende ’tijden’. Misschien kunt u over het een en ander wat duidelijke dingen zeggen?

Laten we allereerst duidelijk stellen dat Psalm 31:16 niet spreekt over iemands sterfdag, die op datum en uur zou zijn vastgesteld. Of dat laatste niet het geval is, is een andere zaak, waarover ik straks iets zal zeggen, maar in deze tekst gaat het daar niet over. Dat blijkt al enigsins uit het gebruik van het meervoud ‘mijn tijden’. Daarmee wordt niet een bepaald tijdstip aangeduid, het tijdstip van overlijden.

Nee, leze uitdrukking duidt op bepaalde tijden in het leven, op levenspeioden. En dan niet eens met nadruk daarop dat de duur van die perioden bepaald is, maar veeleer in die zin dat wat we in bepaalde ijden ervaren, wat ons overkomt, in de hand van God ligt. Dat blijkt ook al uit de context. De’vraagstelster geeft dat in feite aan met de woorden: ‘David verzucht dit in zijn nood’. David vraagt namelijk om uitredding uit de hand van zijn vijanden. En hij doet dat omdat hij weet dat God zijn leven bestuurt en alles in zijn hand heeft. God is machtig hem te redden. Die overtuiging wordt door David met deze woorden uitgedrukt.

Het gebruik van het woord ’tijden’ in combinatie met het woord ‘gelegenheden’ ondersteunt het bovengestelde. Zie Hand.1:7 en 1Thess. 5:1, waar ’tijden’ haast synoniem gebruikt wordt met ‘gelegenheden’ of ‘omstandigheden’.
Maar als wat ons overkomt in Gods hand is, is dan onze levensduur, en dus ook onze sterfdag niet door Hem bepaald? Heeft Hij die dan niet ook in zijn hand?

Is onze sterfdag exact bepaald?

De vraag of God dan ook niet onze sterfdag in zijn hand heeft, kunnen we naar mijn overtuiging bevestigend beantwoorden. Er zijn teksten die in die richting wijzen. Neem bijv. Dan.5:23b waar we lezen: ‘de God in wiens hand uw adem is en die al uw paden beschikt’. En ook Psalm 39:5, waar staat: ‘Laat Mij, HERE, mijn einde kennen, en welke de maat van mijn dagen is’.

De psalmist vervolgt echter met de woorden: ‘laat mij weten hoe vergankelijk ik ben’ en spreekt vervolgens over de kortheid van zijn leven als een ‘duur’ van enkele handbreedten. Het gaat dus niet precies om dag en uur van zijn overlijden. Het betreft een algemeen gegeven. Maar is het dan niet besloten in het feit, dat God de almachtige en alwetende God is, die volkomen soeverein of vrijmachtig is in zijn handelen? Op zichzelf is dat een geweldig gegeven, dat ons met diep besef van zijn majesteit voor Hem moet doen neerknielen. En toch is daarmee niet alles beslist.

Waarom zoudt gij sterven vóór uw tijd?

Bij de uitleg van de Schrift moeten we namelijk het geheel van de Schrift laten spreken en ons wachten voor een eenzijdige verklaring. Als men zegt: ‘Niemand sterft er vóór zijn tijd’ mag dat heel bijbels klinken, maar het is in strijd met een duidelijke schriftuitspraak.

We lezen in Pred. 7:17: ‘Wees niet te zeer goddeloos en wees geen dwaas; waarom zoudt gij sterven vóór uw tijd’. Zwart op wit staat het daar, daar is geen wrikken aan. En het is niet de enige tekst die zo spreekt. Neem Psalm 55:24: ‘De mannen van bloed en bedrog zullen hun dagen niet ter helfte volbrengen’. En wat te zeggen van Job 22:15: ‘Wilt gij u houden aan de overoude weg die de boosdoeners hebben betreden, welke weggerukt zijn vóór hun tijd?’ Zie ook Job 15:32. Iemand kan dus wel degelijk vóór zijn tijd sterven.

Maar hoe is dat te rijmen met de almacht, de alwetendheid en de vrijmacht van God? Heeft een mens dan zijn levenseinde in eigen hand?

Vóór zijn tijd

Om hier duidelijkheid in te krijgen is het goed de uitdrukkingen ‘voor zijn tijd’ en ‘niet ter helfte’ nader te bekijken. Om met de laatste te beginnen: het zal wel duidelijk Zijn, dat Ps.55:24 niet betekent dat God de leeftijd van een van deze mannen op bijv. 74 jaar gesteld heeft en dat hij nu nog geen 37 jaar oud wordt. De uitdrukking is veel te algemeen om zo exact opgevat te worden. Het gaat erom dat God de mens in het algemeen een bepaalde leeftijd toegedacht heeft, zoals dat in Psalm 90:10 wordt aangegeven met 70 á 80 jaar.

De mannen van bloed en bedrog worden echter weggeraapt door de dood voor ze de helft van die leeftijd bereikt hebben. Denk hierbij aan Jer.17:11 en vooral ook aan Ps.102:25 waar we profetisch de woorden van Christus vinden, die naar de mens gesproken voor zijn 35ste jaar stierf. Zo is het ook met de uitdrukking ‘sterven vóór zijn tijd’; dat houdt in ‘sterven vóór de tijd die de mens normaliter is toebedeeld’.

Kun je je leven bekorten?

Het bovenstaande maakt dus duidelijk dat de mens wel degelijk invloed kan uitoefenen op zijn levensjaren. Meestal doet hij dat niet in directe zin, bijvoorbeeld door zich het leven te benemen, maar wel indirect doordat zijn gedrag voor God aanleiding kan zijn zijn leven te verlengen of te verkorten.

Feit is dat wij vaak veel te fatalistisch denken. We gaan er dan van~ uit dat God van te voren alles onwrikbaar in zijn raad heeft vastgelegd en dat de gebeurtenissen zich naar dat vastgelegde stramien ontwikkelen. We schakelen de verantwoordelijkheid van de mens daarbij uit en we binden God aan zijn raad als was dat een wet van Meden en Perzen. De Schrift toont ons echter iets heel anders. Jesaja kondigt Hizkia op bevel van God aan: ‘Tref beschikkingen voor uw huis, want gij zult sterven en niet herstellen’ (2 Kon.20:1; Jes.38:1). Dan gaat Hizkia echter bidden en beschikt God de koning nog vijftien levensjaren.

De Heer is dus vrijmachtig om op zijn beslissing terug te komen. Ander voorbeeld: Daniël kondigt Nebukadnezar aan dat hij vanwege een uiting van zijn hoogmoed vernederd zal worden en zeven jaar zich als een koe zal gedragen. Beschouwt Daniël dat nu als een onafwendbaar noodlot voor de koning? Beslist niet, want hij raadt de koning aan: ‘Doe uw zonden te niet door rechtvaardigheid en uw ongerechtigheden door erbarming jegens ellendigen – of er misschien verlenging van uw rust wezen moge’ (Dan.4:27). Het gedrag van Nebukadnezar kon dat dus bewerken! Let wel, niet dat gedrag op zichzelf, maar verandering van gedrag kon God doen besluiten het oordeel af te wenden.

Gods raad en de menselijke verantwoordelijkheid

Iets dergelijks vinden we in de geschiedenis van Achab. God kondigt een vreselijk oordeel aan over de koning en zijn huis. Als Achab deze onheilsboodschap verneemt, scheurt hij zijn kleren en bedrijft hij rouw. En dan zegt God tegen Elia: ‘Hebt gij gezien dat Achab zich voor Mij verootmoedigd heeft? Omdat hij zich voor Mij verootmoedigd heeft, zal ik het onheil in zijn dagen niet doen komen over zijn huis doen komen’ (1 Kon 21:29)

Opnieuw dus een bewijs dat het gedrag van de mens mee bepalend is voor wat er gebeurt.
Een getuigenis dat heel sterk de menselijke verantwoordelijkheid laat uitkomen lezen we in Luk.7:30: ‘De farizeeën en de wetgeleerden echter hebben de raad van God voor zichzelf terzijde gesteld’. Hier gaat het dus niet om een verandering van handelen van God, maar wel om een gedrag van de mens waardoor men de raad van God terzijde stelt.

God geeft de mens speelruimte

Het mag nog wel eens onderstreept worden dat door het bovenstaande de leer van Gods almacht, alwetendheid en vrijmacht niet op de tocht komt te staan. Het is als het ware zo, dat God in zijn vrijmacht de mens een zekere speelruimte geeft en dat God zijn handelen ‘afstemt’ op de wijze waarop de mens die speelruimte gebruikt. Daarbij kan de mens nooit treden buiten de ruimte die God hem geeft. God blijft soeverein. Ook weet de Here God hoe de mens de ruimte die hem gegeven wordt, zal gaan gebruiken.

Door zijn alwetendheid en almacht kan het God niet uit de hand lopen. Hoe de mens ook handelt, God staat erboven, en Hij leidt alles – met gebruikmaking van de wijze waarop de mens de speelruimte die hij krijgt gebruikt – tot het doel, dat Hij gesteld heeft. De mens kan God niet voor verrassingen plaatsen. Je zou het een beetje kunnen vergelijken met iemand die een computer gebruikt. Zo iemand heeft speelruimte om keuzes te maken. De computer speelt in op de keuze die de gebruiker maakt, maar het geheel verloopt echter altijd binnen het kader van het programma dat in de computer zit.

Met het toenemen van de medische wetenschap krijgt de mens mogelijkheden leven te redden of te verlengen waar dat vroeger niet mogelijk was. De vlucht van de medische wetenschap gaat echter niet buiten God om. Het is ook een gave van Hem. Met de toename van de medische kennis krijgt de mens echter ook meer verantwoordelijkheid te dragen hoe hij die kennis gebruikt.

De mens is dus niet een soort robot die willoos doet wat hem van hogerhand wordt gedicteerd. Hij is een verantwoordelijk wezen met ruimte om te handelen. De niet wedergeboren mens zal die ruimte gebruiken naar eigen goeddunken, omdat zijn wil beheerst wordt door het kwaad. De wedergeboren mens daarentegen wordt geacht de mogelijkheden die God geeft in afhankelijkheid van God te gebruiken met een wil die aan die van God onderworpen is.

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies