Betreft: Gn.9: 25
Vraag:
Waarom wordt Kanaän de zoon van Cham vervloekt, terwijl het toch zijn vader is, die met de naaktheid van Noach de spot drijft?
Antwoord:
In Gn.9: 22 staat: ’toen zag Cham, de vader van Kanaän, zijns vaders naaktheid’. We weten dat Cham meer zonen had (zie Gn.10: 6), waarom wordt hij dan juist als de vader van Kanaän aangeduid? Wettigt dat het vermoeden, dat Kanaän hier ook bij betrokken was?
Ook al is dit vermoeden niet juist dan is het toch zo, dat iemand een vloek treffen kan in, of mede in, het lot van zijn kinderen (zie Ps.109: 9,10). Zo is het aardrijk vervloekt om de zonde van Adam, maar ook wij worden door die vloek getroffen (Gn.3: 17-19). Nu is er ontkoming aan het lot dat op de vader en zijn kinderen valt, als de kinderen zich bekeren. Zo lezen we van de kinderen van Korach, dat ze niet zijn omgekomen. Ze hebben zich kennelijk van hun vader afgescheiden (zie Nm.26: 11).
Ook toont ons de Schrift, dat een vloek afgewend en zelfs in een zegen veranderd kan worden. In Gn.49: 7 lezen we dat vader Jakob de vloek uitspreekt over de toorn van Simeon en Levi en aankondigt: ‘Ik zal hen verdelen onder Jakob en verstrooien onder Israël’. Voor Levi is deze vloek echter in zegen veranderd. Deze stam werd wel verstrooid onder Israël, maar niet zo als Simeon (Jz.19: 1,9). Levi werd namelijk de priester- en stam van de levieten, die een bijzonder taak onder Israël kreeg en die speciale priestersteden kregen toegewezen (zie Nm.3: 9, Jz.21: 1-45). (In Dt.33 wordt Simeon niet genoemd, maar hier met ere vermeld).
Tenslotte moeten we bedenken, dat de vloek van Noach niet Kanaän als persoon trof, maar zijn nageslacht. Deze vloek is in vervulling gegaan toen het volk Israël het land Kanaän in bezit nam en de inwoners ervan onderwierp.
Maar… toen hadden hun eigen zonden hen ook deze vloek doen verdienen (vgl. Gn.15: 16). Nooit straft God de kinderen zomaar om de zonden van hun voorouders (Dt.24: 16; Ez.18: 20), slechts als de kinderen in de boze weg van de voorouders volharden, bezoekt God de zonden van het voorgeslacht aan hen (Ex.20: 5).
De weg tot bekering en afwending van het oordeel staat altijd open.