Betreft: Gen. 15: 16
Vraag:
Waarom werden de volken in Kanaän vernietigd toen Israël daar binnen trok? Hield God niet van hen. Israël was volgens mij even zondig als zij.
Antwoord:
Het antwoord op bovenstaande vraag wordt door de Heer aan Abraham gegeven. God beloofde Abraham dat Hij hem het land Israël zou geven. Er woonden in dat land een zevental volken, die in Gen. 15 als Amorieten worden aangeduid. Deze Amorieten zondigden op erge wijze en God moest hen oordelen zoals Hij in de dagen van Noach over de mensheid oordeelde en zoals Hij Sodom en Gomorra geoordeeld heeft. God brengt zijn oordeel echter pas als de maat van de zonde naar zijn maatstaf vol is. Dat was in de tijd van Abraham dus nog niet het geval, maar wel toen Israël het land binnentrok.
God bracht toen door Israël zijn oordeel over de inwoners van het land en verdelgde hen.
God houdt van alle mensen en Hij wil niet hun ondergang, maar hun redding. Als de mens God echter afwijst en Hem niet als Schepper eert en met zijn heiligheid geen rekening houdt dan moet God die mens oordelen. Eenmaal zal het oordeel alle ongelovigen treffen als ze staan voor de grote, witte troon (Openb. 20). Dat betekent dan het eeuwig gericht. God oordeelt mensen en volken echter ook nu wel wat hun verblijf op aarde betreft. Hij oordeelt ook al in de tijd in die gevallen dat zijn heiligheid en gerechtigheid het kwaad op aarde niet langer kunnen gedogen. Dit nu was met de inwoners van Kanaän het geval toen Israël het land binnentrok.
Het volk Israël was net zo goed een zondig volk als welk ander volk ook. Maar praktisch zondigden ze als volk niet in die mate als de Amorieten. Toen echter het volk zich aan dezelfde zonden overgaf, heeft God hen uit het land gedreven en zijn tuchtigende hand doen gevoelen. Het verschil is echter dat God met Israël nooit een gedane zaak maakt o.a. om der vaderen wil (zie Jer. 30-33 in bijzonder 30: 11; 46: 28; vergelijk ook Deut. 926)