Betreft: Sp 15: 11 (Jb. 26: 6; Ps. 33: 13; 139: 8; Sp. 5: 21;15: 3)
Vraag:
Hoe moeten we het opvatten dat dodenrijk en verderf open ligt voor de Heer?
Antwoord:
Voor ons is alleen de geschapen werkelijkheid waarneembaar. We kunnen doorvorsen wat er op aarde is; we kunnen met verrekijkers en ruimteschepen tot een zekere mate doordringen in het heelal en we kunnen een eindje in de aarde graven, maar daarmee houdt het op. In de hogere wereld kunnen we niet doordringen, de hemelen zijn voor ons niet waarneembaar. Evenmin kunnen we een blik slaan in de onzichtbare wereld waar de doden heengaan, in het dodenrijk kunnen we geen blik slaan.
Voor God is dat anders. Hij schouwt niet alleen op aarde en ziet er alle mensenkinderen; Hij doorziet ook de hemel en Hij ziet ook allen in het dodenrijk. Geen mens in dit leven en ook geen mens die gestorven is, is voor Hem onzichtbaar.
Welnu, dan ziet die God ook wat er in mijn hart is; hij weet wat ik denk.
Een moeilijkheid is wat er onder ‘het verderf’ moet worden verstaan. Sommigen verstaan er eveneens het dodenrijk onder.
Het zou dan slechts om een andere aanduiding gaan. Anderen denken aan het graf (vgl. Ps. 88: 12). Deze laatste opvatting vindt ook steun in de uitspraak: ‘Gij zult mijn ziel niet aan het dodenrijk overlaten, noch uw Heilige ontbinding (verderving) doen zien’ (Hd. 2: 27). Voor God zijn de graven dus niet verborgen.