Betreft: Jes.52:14.
Vraag:
“Zoals velen zich over u ontzet hebben – …” (NBG en SV). Ik ga er stellig vanuit dat met “u” de Heer Jezus bedoeld wordt. Waarom is er dan niet vertaald met “zoals velen zich over HEM ontzet hebben”? Nu lijkt het net alsof Jesaja het over het volk Israël heeft. Men zou nu kunnen lezen: “Zoals de vele volken zich over Israël ontzet hebben, -” (zoals ook de
massa van het Joodse volk het helaas begrijpt). De “hij” in vers 15 zou ook beter overeenstemmen met de “hem” in vers 14.
Antwoord:
Er bestaan twee vertaalmethoden: a) zo letterlijk mogelijk vertalen b) dynamisch-equivalent vertalen d.w.z. je geeft de bedoeling van de tekst zo begrijpelijk mogelijk weer in de taal van nu.
In het tweede geval zit er meestal meer uitleg van de vertaler in de vertaling verwerkt. Wat Jes 52:14 betreft betekent de eerste methode dat men het woord waar het om gaat met ‘u” weergeeft, want dat staat in de grondtekst. En zo luidt ook de weergave in de Statenvertaling en in de NBG wweergave (eveneens in de letterlijke weergave van de Scofield (Engels) en anderen.
Volgens de tweede methode geef je weer wat het vlotste loopt volgerns de ontvangende taal. Dan kiest men voor “hem”
De vraag is nu hoe de weergave van de tekst moet luiden. Welnu, het woord “u” zowel als het woord “hem” slaat terug op “Zie, mijn knecht”. Volgens de letterlijke tekst gaat Jesaja nu van de derde persoon over op de eerste en spreekt hij over deze knecht als “u”.
Volgens de andere vertaling (zie NBV) acht men het taalkundig juister om dan over “hem” te spreken. In beide vertalingen gaat het om de “knecht”.
Nu komen we terecht bij de uitleg. Wie is namelijk met die “knecht” bedoeld? Hier krijgen we het verschil tussen diverse Joodse en verschillende Christelijke uitleggers. Veel Joden laten de term “de knecht (des Heren) die we in Jesaja tegenkomen altijd slaan op het volk Israël. Diverse christelijke uitleggers maken een verschil in de diverse plaatsen waar deze term voorkomt. Zij menen dat daar in bepaalde gedeelten inderdaad het volk Israël mee aangeduid worden, maar in andere gedeelten de Messias ofwel de Heer Jezus.
De uitleg wordt dus niet bepaald door het persoonlijk voornaamwoord “u” of “hem” maar door de vraag wat of wie men onder “de knecht”verstaat. In Jes 42:1-7 moet men wel werkelijk in de tekst gaan wringen om er het volk Israël onder te verstaan. Die uitleg loop namelijk vast in vers 6 waar van de knecht gezegd wordt dat hij gesteld is tot een verbond voor het volk.
Vers 19 kan men ook moeilijk laten slaan op het volk, want van de knecht wordt gezegd dat hij gezonden wordt als een bode. Maar in vers 23-25 wordt gesproken over de Israëlieten en dan wordt in 43:1 over het volk gesproken en wordt in vers 10 dat volk aangeduid als “mijn knecht”. In 44:1-5 wordt dat nog duidelijker aangegeven, ookin vers 21-23 is dat het geval. In hfst 49:1-7 daarentegen vinden we weer duidelijk dat de knecht de Messias voorstelt. Dat is ook het geval in 50 vanaf vers 4 tot 11.
ook in 52:1 en vervolgens gaat het niet om het volk, maar om de Messias. Via vers 13 gaat het dan over de Heer en dat loopt door in Jes. 53. De Joden acceopteren dat echter niet en blijven constand de term knecht op henzelf als volk slaan
Dit tweevoudig gebruik van een term zien we ook wat de benaming ‘zoon’ betreft. De ene keer slaat die term op het volk Israël (zie Ex 4:22,23; Hosea 11:1). Een andere keer wordt er de Heer Jezus mee aangeduid (zie Mt 2:15 waar de tekstr uit Hosea op de Heer Jezus wordt toegepast.
We hebben nog een derde voorbeeld van dit ‘dubbele’ gebruik in de term ‘wijnstok’. Israël wordt de wijnstok van God genoemd, maar Christus wordt als de ware wijnstok voorgfesteld (zie Js 5:1-7; Ps 80:9 en verg. Joh 15:1).