Betreft: Mt 15: 26/ 2 Pt 2: 22
Vraag:
Moeten we aannemen dat de Kananese vrouw van ‘hond’ een ‘schaap’ geworden is?
Antwoord:
Een hond was voor de Jood een heel erg onrein dier, evenals een varken.
In Mt 15: 26 ligt de nadruk echter niet zozeer op ‘onreinheid’.
Het gaat om het ‘geen recht hebben op’. Er wordt door de Heer Jezus een vergelijking getrokken tussen de kinderen, dat zijn de Joden en de honden, dat zijn in dit geval de heidenen. Hieruit mogen we niet afleiden dat de Heer Jezus alle heidenen de scheldnaam ‘honden’ geeft.
In Mt 7: 6; Fl. 3: 2; Op. 22: 15 ligt de nadruk wel op de onreinheid, de slechtheid. Die betiteling geldt daar niet de heidenen, maar de ongelovigen en dan speciaal de ongelovigen die zich zedeloos en slecht gedragen.
Bij de Kananese vrouw zou ik niet de overgang van ‘hond’ naar ‘schaap’ benadrukken. Dat zou wel het geval zijn als de Heer Jezus het woord ‘hond’ in de zin van Mt 7: 6 had gebruikt, maar zo heeft Hij het niet bedoeld. Anderzijds mogen we wel zeggen, dat deze vrouw bewezen heeft een ‘schaap’ van de goede herder te zijn. Ze geloofde in de Christus