Betreft: Lk 13: 1-5
Vraag:
Betekent de uitspraak ‘zult gij allen evenzo omkomen’, dat de betreffenden voor eeuwig omkomen? Dan moeten we wel hard aan het werk voor God om mensen te vergaderen.
Antwoord:
Deze verzen gaan over Gods wereldbestuur. In dat bestuur oogst een mens wat hij zaait. Dat geldt ook voor de gelovige. We zien dat in de geschiedenis van David. Deze heeft indirect een moord gepleegd op Uria. Die zonde wordt hem wel vergeven, maar er treden wel gevolgen op in het kader van de regeringswegen van God met David.
Nathan maakt de koning bekend, dat het zwaard van zijn huis niet wijken zal (2 Sm. 12: 10-14) en dat zien we in de geschiedenis bewaarheid worden.
In de beide gevallen van Lk. 13: 1-5 gaat het om mensen die hier op aarde omgekomen zijn. De Joden meenden dat de Galileeërs die de dood vonden en ook de achttien die door de toren van Silóam werden getroffen wel hele grote zondaars moesten zijn. Maar de Heer houdt hen voor dat hen eenzelfde lot wacht als ze zich niet bekeren. Die Galileeërs etc. waren geen groter zondaars dan zij, of omgekeerd gezegd: zij waren net zulke zondaars en misschien nog wel grotere doordat ze de prediking van de Christus verwierpen.
Daarom zouden ze in de regering van God omkomen als ze zich niet bekeerden. We zien dat in vervulling gaan als Titus Jeruzalem inneemt en duizenden inwoners de dood vinden.
Er is echter nog een diepergaand aspect. Voor de Joden die Jezus Christus verworpen hadden betekende die dood dat ze bij de inneming van Jeruzalem in hun zonden stierven en dat houdt in, dat ze straks voor eeuwig geoordeeld zullen worden.
Als iemand zich in dit leven niet tot God bekeert en hij dus onbekeerd de dood ingaat dan betekent dat dat hij voor eeuwig verloren is. Inderdaad moeten we daarom aan het werk om mensen het evangelie voor te houden opdat ze zich bekeren en ze voor eeuwig behouden worden.