Lukas 23:43 Na zijn sterven naar het paradijs gegaan?

Betreft: Lk.23: 43; Jh. 19: 30

Vraag:

Toen de Heiland zei: ‘Het is volbracht’ was toen alles ook volbracht of vond er daarna nog strijd plaats met de satan?
Als hij belooft: ‘Heden zult gij met mij in het Paradijs zijn’ is Hij dan meteen na zijn sterven het Paradijs ingegaan?

Antwoord:

Bij het bijbellezen moeten we als westerlingen altijd oppassen voor een rationalistische benadering van de Schrift. We willen vaak alles in een voor het verstand aanvaardbaar, geordend systeem samenbrengen. Dat gevaar moeten we goed beseffen als we spreken over het werk van Christus en het hiernamaals. Ook moeten we oppassen voor een biblicistische benadering, d.w.z. dat we dingen te letterlijk nemen. Als in Jh. 6: 27 staat: ‘Werk niet om de spijs die vergaat’ dan mogen we daaruit niet de conclusie trekken, dat we niet voor ons dagelijks brood behoeven te werken. We moeten bij deze uitspraak vragen naar de bedoeling. Zo is het ook met de uitspraak ‘Het is volbracht’. We mogen daaraan niet de betekenis hechten dat Jezus Christus niets meer zou hebben te doen om zondaren bij zich in de heerlijkheid te brengen.

We weten immers dat hij nog moest opstaan. Als Hij niet was opgestaan zouden wij volgens het woord van 1 Ko 15: 12-19 nog in onze zonden zijn. Ook weten we dat Christus na zijn opstanding en hemelvaart voor ons werkzaam is als onze Hogepriester en onze Voorspraak (Hb 2 en 4, 1 Jh. 2). Ja, Hij leeft om ons te behouden ( Rm. 5).

De woorden ‘ Het is volbracht’ slaan op het feit, dat Hij het oordeel van God heeft ondergaan en het verzoeningswerk heeft volbracht. Een werk waaraan door ons niets is toe te voegen. Het werk van Christus ging echter door. Hij ging in de dood om Satan zijn macht te ontnemen en hem zijn prooi te ontrukken (Hb 2: 14). Hij nam de gevangenis gevangen (Ef. 4: 8). Zondaren moeten namelijk niet alleen verlost worden van hun zondeschuld, maar ze moeten ook aan Satan worden ontrukt ( vgl.Hd. 26: 18). Als ze zich bekeren vinden beide dingen plaats: het een op grond van het werk op het kruis, het ander omdat Christus de Satan verslagen heeft door in de dood te gaan en hem daar te ontmoeten (denk aan David die in het dal Goliath onthoofde met diens eigen zwaard). Ook moest Christus de macht van de dood overwinnen om ons te kunnen redden. We lezen dan ook dat Christus zowel de satan, de zonde als ook de dood te niet gedaan heeft.

Gedurende de tijd, dat Christus wat het lichaam betreft in het graf lag was zijn ziel ( zijn ‘Ik’) in het dodenrijk (‘dodenrijk’ in tegenstelling tot ‘rijk der levenden’) en wel in het Paradijs. We mogen aannemen dat Hij daarvoor de Satan ’te niet gedaan’ ofwel ‘onttroond’ heeft. En anders heeft Hij dat gedaan (of: voltooid) toen Hij opstond.

Na zijn opstanding is de Heer veertig dagen lang aan zijn discipelen verschenen en daarop is Hij ten hemel gevaren. De ontslapenen in het Paradijs genieten daar de gemeenschap met Hem, zoals uit Fl. 1: 23 blijkt.

Nu moeten we niet ‘rationalistisch’ redeneren en zeggen: O, maar dan heeft de misdadiger veertig dagen de gemeenschap met de Heer in het Paradijs gemist. Ten eerste is het genot van die gemeenschap niet gebonden aan een persoonlijk aanwezig zijn van de Heer, ten tweede weten we dat toen de Heer op aarde wandelde Hij wat zijn gemeenschap betreft ‘in de schoot van de Vader was'( Jh. 1: 18). Zo was de misdadiger met de Heiland in het Paradijs ook toen de Heer hier op aarde verscheen in de genoemde veertig dagen.

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies