Betreft: Jh. 5: 39, 40, 44 en 54
Vraag:
Is de uitspraak ‘opwekken ten laatste dage’ niet in strijd met wat we in 1 Ko 15 lezen?
Antwoord:
Wanneer men in de christenheid spreekt over de laatste of de jongste dag dan bedoelt men daarmee de dag waarop deze wereld zal vergaan en de nieuwe hemel en de nieuwe aarde zullen worden geschapen.
Voor de Jood -we lezen dat ook in het O.T.- was de laatste dag, de dag of de tijd die aan het oprichten van het koninkrijk vooraf ging.
( Zie Gn.49: 2; Dn. 2: 28 waar in beide gevallen letterlijk ‘het laatste der dagen ‘ staat.)
Ofwel het is de tijd waarin het koninkrijk zou worden opgericht. Dan zouden de doden worden opgewekt. (Js.2-5; Jr.23: 30).
Dat deze opwekking in fasen zou geschieden, of beter: dat de eerste opstanding in fasen zou plaatsvinden lezen we in het NT. Daar is sprake van:
a. de opstanding van Christus
b. de opstanding van de gelovigen bij de komst van de Heer (1Th.4)
c. de opstanding van de twee getuigen (Op.11: 1-4)
d. de opstanding van de martelaren van de Grote Verdrukking (Op.20: 1-4)
Dit behoort dus tot de dingen, die de Heer later bekend zou maken, maar die de discipelen toen nog niet konden dragen (Jh.16: 12).
Het woord ‘dag’ heeft in deze uitdrukking dus niet de betekenis van etmaal, net zo min als het woord ure in Jh.5: 24, 29 een tijd van 60 minuten aanduidt.
De opstanding waarover 1 Ko 15 spreekt is dus een onderdeel van de opstanding ten laatste dagen.