Betreft: Jh. 15: 15
Vraag:
Jehovah’s-getuigen zeiden me, dat we slaven waren van de Heer. maar dat klopt toch niet met Jh.15: 15? Maar in 1Ko 7: 22 lees ik wel over het slaaf zijn van Christus. Hoe zit dat nu?
Antwoord:
We moeten ons altijd goed afvragen, wat er in een bepaald verband met een woord of met een uitdrukking bedoeld wordt.
In Jh.15: 15 gaat het erom, dat we ‘wat onze kennis betreft’ niet in de positie van slaven verkeren.
Een slaaf krijgt een gebod om iets te doen zonder dat zijn meester hem uitgebreid gaat verklaren waarom hij het moet doen, zonder dat hij weet wat zijn meester van plan is. Welnu ‘in die zin’ zijn we geen slaven, maar vrienden van de Heer Jezus, Hij heeft ons heel Zijn hart blootgelegd en in de Bijbel ook precies verteld wat Hij doet en wat er gaat gebeuren.
Wat het eigendomsrecht betreft zijn we echter wel slaven. We zijn ‘het eigendom’ van de Heer Jezus, (zie 1Ko 6: 19,20 en 1Ko 7: 23). Tevens zeggen deze verzen, d.w.z. de eerste van de twee dat we in ons leven God moeten verheerlijken, We moeten dus de Heer dienen.
Zo noemt Paulus zich dan ook een slaaf van Christus (Rm.1: 1 NBG heeft dienstknecht, maar letterlijk staat er: slaaf). In dit geval hebben de Jehovah’s getuigen geen ongelijk met de bewering dat we slaven van de Heer zijn.
Of ze het belang van ‘vrienden’ ook zo goed zien is de vraag.