Betreft: Rm 6: 2, 6 en 11
Vraag:
Men vergelijkt het feit, dat wij met Christus gestorven zijn wel eens met een mens die in de zonde geleefd heeft (b.v. een dronkelap) en die echt gestorven is. Zo iemand geeft aan de verleiding om te zondigen niet meer toe omdat hij dood is, maar wij leven toch nog in een wereld waar zonde en verleiding is.
Gaat dat voorbeeld dan eigenlijk wel op?
Antwoord:
Wanneer je met een voorbeeld uit het gewone leven een gegeven uit de Bijbel probeert te illustreren dan gaat zo’n voorbeeld meestal een beetje mank. Dat is ook met dit voorbeeld het geval.
We lezen in Rm 6: 2 dat we ‘der zonde gestorven zijn’. Paulus zegt dat om aan te tonen hoe absurd het is dat we ‘bij de zonde zouden blijven om de genade te laten toenemen’ (vs.1).
Als we als christenen weer in de zonde gaan leven dan staat dat in schril kontrast met het feit dat we ten opzichte van de zonde gestorven zijn. Om het populair te zeggen: ‘het vloekt met elkaar’.
Aangezien het gaat over ‘gestorven zijn’ en het ervoor rekenen dat je ‘dood bent voor de zonde’ ligt het voor de hand het beeld te gebruiken van iemand die letterlijk (lichamelijk) gestorven is. En je neemt dan als voorbeeld iemand van wie het leven in de zonde een duidelijk kenmerk was, dus b.v. een dronkelap. Als zo iemand gestorven en begraven is dan gaat hij op een uitnodiging om te drinken niet meer in.
Je ziet hem niet meer in het café, enz. Dat is natuurlijk logisch, want hij is dood en van het aardse toneel verdwenen. De man kan aan de verleiding om weer te zondigen niet toegeven. Als hij wel in zijn stamcafé zou worden gesignaleerd zou dat bewijzen dat hij niet gestorven was. Iedereen zou zeggen: Hij is schijndood geweest en weer opgegraven. Het zou wel een hele consternatie geven.
Welnu net zo vreemd moet het voor ons zijn dat een gelovige weer in de zonde gaat leven. Nu gaat het voorbeeld in zover mank, dat een dronkelap die gestorven is niet meer tot drinken verleid kan worden De zondemacht in hem is met zijn dood ook totaal verdwenen. Die zondemacht is nog wel in de wereld, maar heeft over hem niets te vertellen.
Als de man nog wel zou kunnen zondigen en zich bedrinken dan bewijst dat, dat hij niet werkelijk dood geweest is.
Wij als geestelijk gestorvenen met Christus kunnen nog wel door de zonde verleid worden. We hebben het vlees nog in ons en kunnen nog verkeerd doen.
Maar … dat is eigenlijk net zo vreemd en moet voor ons net zo onbestaanbaar zijn als voor een gestorven dronkelap om weer te drinken.
We hoeven dus niet te zondigen, maar we kunnen het nog wel.
Maar we moeten dat – ik herhaal het nog eens – als net zo iets vreemds beschouwen als dat een gestorvene nog een bepaald kwaad zou doen.