Betreft: Rm 6: 12 en Ko 1: 22
Vraag:
Dat de ‘oude mens’ dood is, weet ik, toch zondig ik telkens weer. Zal de Heer blijven vergeven?
Je faalt steeds weer en je voelt je dan mislukt. Moet je dat gevoel uitschakelen.
Hoe kan ik onberispelijk voorgesteld worden aan God?
Antwoord:
We moeten onderscheid maken tussen de positie, die we in Jezus Christus bezitten en onze levenspraktijk.
Onze positie in Christus is volmaakt en onaantastbaar. In de praktijk schieten we echter helaas te kort. Daarbij moeten we echter onderscheid maken tussen zwakheid (Hb 4: 15) en daadwerkelijke zonden.
Dat de discipelen in Gethsémané sliepen was een kwestie van zwakheid, toen Petrus zijn Meester verloochende was dat een zonde.
We moeten ook nog in een ander opzicht een onderscheid maken, namelijk tussen het constateren, dat we nog het vlees in ons hebben en het daadwerkelijk laten werken van het vlees, ofwel het zondigen.
Elke dag konstateren we dat we het vlees, het zondige beginsel nog in ons hebben. We merken dat doordat er verkeerde dingen in onze gedachten opkomen, doordat we boosheid voelen opkomen e.d. Als we die echter oordelen is er geen sprake van daadwerkelijk zondigen, zoals bij liegen, stelen en dergelijke. We moeten ons dus niet mislukt voelen, doordat er nog verkeerde dingen bij ons boven komen.
Luther heeft van verkeerde gedachten eens gezegd: ‘Ik kan het niet voorkomen dat er vogels over mijn hoofd vliegen, ik kan wel voorkomen, dat ze een nest in mij haren maken’.
Een mevrouw beklaagde zich eens tegenover een evangelist, dat ze zo slecht was en na haar doop nog zoveel verkeerds deed. Deze evangelist vroeg haar toen wat ze die dag gedaan had. Ze gaf een opsomming vanaf het bed opmaken ’s morgens tot het klaar maken van het avondeten. De evangelist luisterde belangstellend toe en zei toen: ‘Maar ik heb nog geen enkele zonde gehoord, die u gedaan hebt’. Toen bleek dat deze mevrouw ook niet op daadwerkelijke zonde doelde, maar alleen op het feit dat ze nog in zich merkte dat er zoveel zelfzuchtige en verkeerde gedachten opkwamen. Hij heeft haar toen hetzelfde verteld wat in dit antwoord staat, namelijk dat we het constateren van onze zondigheid niet moeten verwarren met daadwerkelijk zondigen.
Als we daadwerkelijk gezondigd hebben moeten we die zonde voor God belijden en als we daarbij ook tegen mensen gezondigd hebben moeten we het hen ook belijden.
Daarbij zegt 1 Jh 1: 9 niet, dat God barmhartig en genadig is om ons zonde te vergeven, maar dat Hij getrouw en rechtvaardig is om dat te doen.
Christus heeft namelijk voor die zonde geleden en God is getrouw aan Christus om ons het kwaad te vergeven.
Er staat ook , dat God ‘al’ onze ongerechtigheid vergeeft (Js 55: 7).
God vraagt van ons dat we 70 maal 7 maal vergeven en zelfs 7 maal op een dag (Mt 18: 21; Lk 17: 4). Zou Hij het dan ten opzichte van ons minder doen?
We moeten echter niet met onze zwakheid en zondigheid blijven rondtobben. Dat brengt ons in de put. Laten we zien op Christus, Hem danken voor wat Hij voor ons heeft gedaan en van Hem de kracht vragen om zo te leven dat Hij daarin wordt grootgemaakt. Komen er dan verkeerde dingen bij ons op dan oordelen we die direct en behoeven we ons niet beschuldigd te voelen. Misschien kunnen we daarop toepassen wat Paulus schrijft over overleggingen (bij anderen) die zich verheffen tegen de kennis van God.(2 Ko 10: 5). Hij zegt daarvan dat hij ze afbreekt en ze gevangen neemt tot de gehoorzaamheid van Christus. Laten wij dat met onze eigen verkeerde gedachten ook maar doen!
In 1 Jh 2: 1 staat: ‘ Ik schrijf u deze dingen opdat u niet zondigt’. We hoeven dus niet te zondigen. We gaan niet uit van ons falen, maar van de standaard die God geeft.
Wij worden niet onbesmet en onberispelijk voor God gesteld op grond van iets uit ons zelf, maar op grond van het verzoeningswerk van Jezus Christus (Lees Ko 1: 22, 28).