Betreft: Rm 8: 19
Vraag:
Op grond waarvan stelt u, dat dit vers in vervulling gaat op het moment dat de gelovigen met Christus in heerlijkheid verschijnen?
Antwoord:
Dat de gelovigen eenmaal opgenomen worden de Heer tegemoet in de lucht om in het Vaderhuis gebracht te worden volgt uit: Jh 14: 1-3 en 1 Th 4: 15-18.
Dat de gelovigen daarna met Christus verschijnen volgt uit Ko 3: 4 (vgl. Op 17: 14).
Dat het in Rm 8: 19 om de toekomst gaat, blijkt uit vers 18 waar sprake is van het lijden in de tegenwoordige tijd met daar tegenover de toekomstige heerlijkheid.
Dat het gaat om het openlijk verschijnen met de Heer ligt besloten in de uitdrukking openbaring . Vergelijk daarbij nog eens Ko 3: 4.