Betreft: Rm 11: 16,17
Vraag:
Deze manier van enten is precies omgekeerd aan wat men normaal doet in fruit-veredelingsbedrijven. Daar wordt een goede ent op een sterke wilde onderstam geënt. Gebeurde dat in de dagen van Paulus niet zo?
Antwoord:
Dat gebeurde in de dagen van Paulus ook zo, want anders bleef men wilde vruchten houden. Maar het aparte van deze ‘geestelijke’ enting is nu juist dat wij uit de heidenen eigenlijk helemaal niet op de stam thuis horen. Wij zijn tegen de natuur op de edele olijfboom geënt (vs 24). Wat normaal niet kan., kan God geestelijk wel. Hij kan heidense takken op de goede wortel enten en ze goede vruchten laten voortbrengen.
Maar dan is het zeker waar dat God de natuurlijke takken – dat zijn de takken die wat hun natuur betreft bij de edele stam horen – weer op die stam kan enten.
Door de omkering van wat gangbaar is, laat God goed uitkomen dat wij als heidenen bijzondere genade ontvangen hebben, dat God ons op zo’n edele stam geënt heeft en dat we er niets tegenin te brengen hebben dat God straks de Joden weer ent op de stam waar ze bij horen.