1 Corinthiers 02:15 Kan een christen wel kritiek kan hebben op andere mensen?

Betreft: 1 Ko 2: 15

Vraag:

Kan uit deze tekst afgeleid worden, dat een christen wel kritiek kan hebben op andere mensen, maar die anderen (zowel christenen als niet-christenen) kunnen geen kritiek hebben op hem?

Antwoord:

Dat het in de vraag gestelde niet de bedoeling van tekst kan zijn, volgt uit 1 Tm 3: 7 waar wordt gezegd. dat iemand die voor het ouderlingschap in aanmerking wil komen een goed getuigenis moet hebben van hen, die buiten zijn. Dat betekent, dat de buitenstaander hem beoordeelt.

Uit de vraag volgt, dat een christen dan alleen op een niet-christen kritiek zou mogen hebben. In 1 Ko 5: 12 staat echter dat wij als christenen hen te oordelen hebben die binnen zijn, dus medechristenen. Dit is de betekenis dus niet.

Maar wat betekent het dan wel? Dat is niet zo eenvoudig te zeggen. Ik geef de volgende verklaringen ter overweging:

a) iemand, die geestelijk is verstaat het Woord van God hij beoordeelt wat God hem meedeelt en verstaat het (dit ook in tegenstelling tot de natuurlijke mens (-vs. 14 Zie ook Sp 28: 5.). Zelf wordt zo’n geestelijk iemand door niemand beoordeeld. Hier laat zich 1 Jh 2: 20 aanhalen, waar staat: ‘Gij echter hebt een zalving van de Heilige en gij weet (dat) alles’ en in vers 27 wordt er aan toegevoegd: ‘en gij hebt niet van node dat iemand u lere’. Deze woorden betekenen niet dat we het hele woord van God kennen en geen onderricht daarin nodig hebben. God geeft immers leraars aan de gemeente?
Het betekent dat wij de Heilige Geest ontvangen hebben en dat we de waarheid kennen en die van de leugen van de antichristen (vs 22) onderscheiden. We kennen de waarheid in Christus, die zelf de waarheid is en wat dat betreft kan niemand ons wat leren. Aan de boodschap van antichristelijke leringen hebben we geen boodschap!
Nu terug naar 1 Ko 2: 15,16. Als iemand meent dat hij de geestelijk gezinde mens iets bij kan brengen (met menselijke wijsheid -zie de voorafgaande gedeelten) dan komt het erop neer dat hij zich boven de Heer stelt en zich aanmatigt de Heer zelf te kunnen onderrichten (vs. 16 a).
Wij hebben namelijk de zin (het denken, kennen) van Christus.

b) de geestelijke mens onderscheid de dingen, want hij verkeert in het licht. Hij heeft zijn ogen open! Daardoor echter is hij voor de wereldling die in het duister verkeert een raadsel. Over het nieuwe leven in Christus heeft de ongelovige totaal geen oordeel, hij kan er geen verstandig woord over zeggen! Laat staan dat hij de christen onderwijs zou kunnen geven.

De beide uitleggingen verschillen maar weinig. Een ding is dus duidelijk: van het geestelijk leven van de gelovige heeft de niet-christen totaal geen begrip. Hij kan daar geen oordeel over uitspreken. Maar over de wandel van de gelovige heeft de niet-christen wel begrip. Hij kan beoordelen of onze daden in overeenstemming zijn met onze woorden en wij zijn verantwoordelijk door woord en daad een getuige voor hem te zijn!

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies