Betreft: 1 Ko 5. 11 (2)
Vraag:
(1) Hoe moet je nu ooit mensen tot Christus brengen als je geen omgang met ze mag hebben? 1 Ko 5: 12 zegt toch juist dat je wel contact met ze hebben mag
(2) Moet je als gelovigen blijven omgaan met ouders en familie als ze niets over het geloof willen horen? Er staat toch ook: ‘Laat de doden hun doden begraven’?
Antwoord:
(a) Het begrip ‘geen omgang hebben’ verdient enige verduidelijking. In ieder geval is er niet mee bedoeld dat je met ongelovigen geen contact mag hebben, want dan zou je blijkens 1 Ko 5 de wereld moeten uitgaan. Op je werk moet je omgaan met collega’s. In de straat waar je woont, heb je te maken met je buren, enz. Je moet juist proberen met hen een goede relatie op te bouwen, want anders zal een getuigenis over de Heer Jezus niet positief over komen. Om zijn contacten met tollenaars en zondaars werd de Heer Jezus spottend ‘een vriend van tollenaars en zondaars genoemd’. Ook Paulus veronderstelt op een bepaalde plaats dit contact, zoals blijkt uit 1Ko 10: 27. Een maatschappelijk contact of een contact dat je opbouwt om een gelegenheid te hebben over het geloof te spreken is dus niet verkeerd.
We mogen echter niet zo omgaan met ongelovigen en zo het gezelschap van goddelozen zoeken, dat daaruit blijkt dat we de wereld liefhebben. Jakobus zegt van zo’n omgang: ‘vriendschap der wereld is vijandschap tegen God’. Dan houdt het namelijk in dat we in alles met de ongelovigen optrekken. Hun levensstijl en levensvulling wordt dan de onze.
Als de Heer Jezus zijn discipelen zijn vrienden noemt (Jh 15: 15) dan gaat dat heel wat verder dan zijn contact met tollenaars en zondaars. Als wij op de manier van Jh 15: 15 vriendschap met ongelovigen hebben dan is er iets mis. Dan houdt het in dat we in alles met de ander optrekken en ons christen-zijn verloochenen. Voor die vriendschap worden we gewaarschuwd, niet voor het onderhouden van goede contacten om de ander te dienen, niet voor het op de koffie gaan bij de buren, en dergelijke.
Verder moeten we beseffen dat het ‘geen omgang hebben met’ hier slaat op het geen omgang hebben met medegelovigen die in grof kwaad gevallen zijn en die zich daarvan niet met berouw bekeren. Juist door iedere omgang voortaan met hen te mijden moet de gemeente laten zien dat het leven van zulke mensen totaal fout is in de hoop dat ze daardoor tot inkeer zullen komen.
(b) We hebben onze ouders te eren ook als ze ongelovig zijn. Het is zeker niet de bedoeling dat we ze als het ware dood verklaren omdat ze geen gelovigen zijn. Een dergelijk isolement wekt alleen maar bevreemding en stoot juist af in plaats dat we ze winnen voor de Heer. Als we eenmaal duidelijk gemaakt hebben wat we in de Heer Jezus gevonden hebben, behoeven we ze niet bij elk bezoek te bepreken. Als ze zelf een aanleiding geven zullen we van ons geloof getuigen, maar laten we vooral door onze houding laten zien wat we als christen waard zijn. Denk aan 1 Pt 3: 1,2. Het gaat daar om de verhouding van een gelovige vrouw tot haar man, maar het beginsel is toe te passen op veel meer verhoudingen, zoals die van gelovigen tot hun ouders en andere familie.
We moeten de weg naar ze toe proberen open te houden. Maar ook hier geldt dat we in wereldse, zondige zaken niet met ze meegaan. En als er vijandschap van hun kant is, zullen we niet terwille van ouders en familie Christus verloochenen of werk voor de Heer opgeven. In dat geval geldt de tekst: ‘wie vader en moeder liefheeft boven Mij, is mijns niet waardig’. Het dienen van Christus en Zijn eer moet altijd bij ons prioriteit hebben, maar dat betekent niet dat we alle contact met familie moeten opgeven. We kunnen dat contact (meestal zal dat beperkter zijn dan met gelovige familie) onderhouden zonder daarin de wereld te volgen.
De tekst: ‘Laat de doden hun doden begraven’ ziet erop dat we het volgen van de Heer niet moeten laten inperken of opschorten door zaken die de mensen in de wereld wel (kunnen) doen. Om een voorbeeld te geven: zorg voor het milieu is goed en we zullen ons aan bepaalde maatregelen houden, maar om als christen al je vrije tijd in het milieu te steken en de dienst van de Heer daarvoor te verwaarlozen is niet goed. Laat dat ‘de doden’ maar doen.