Betreft: 1 Ko 7: 20
Vraag:
Ieder moet blijven in de roeping waarin hij was toen hij geboren werd. Als voorbeeld noemt Paulus de besnijdenis. Geldt dit dan ook voor de doop?
Als je als kind besprengd bent moet je dat dan accepteren of moet je je laten overdopen?
Antwoord:
Als iemand als besnedene geroepen was moest hij niet alles in het werk stellen om dat lichamelijk te verhelpen en als onbesnedene moet je je niet laten besnijden. Paulus wil dus niet dat hier een strijdpunt van gemaakt wordt.
Anderzijds leert hij heel duidelijk dat de besnijdenis ‘zijn tijd gehad heeft’. Het was een symbolische handeling, die behoorde bij de bedeling van de schaduwen.
Deze overweging maakt al duidelijk dat je deze woorden niet zo maar op de doop kunt toepassen.
Ten eerste moeten we bedenken dat Joden die besneden waren wel degelijk gedoopt werden als ze Christus als Heer aannamen. Ze konden zich dan niet beroepen op het feit dat ze besneden waren.
Nog ‘dichter bij huis’ komen we in Hd 19: 1-7. Daar gaat het niet om de vraag of besnedenen ook gedoopt moesten worden, maar of mensen die gedoopt waren met de doop van Johannes (na de Pinksterdag wel te verstaan) ook gedoopt moesten worden met de christelijke doop.
Welnu, we zien dat dat gebeurt omdat de doop van Johannes niet meer geldig was.
Waar het nu om gaat is dit: is de zuigelingenbesprenging de christelijke doop ja of nee?
Die vraag gaan we hier niet beslissen. Maar wel kunnen we zeggen, dat als iemand werkelijk voor zichzelf overtuigd is dat de kinderdoop niet overeenstemt met de bijbelse, christelijke doop hij voor zijn geweten dus ongedoopt is en zich moet laten dopen.
Als iemand echter overtuigd is van de juistheid van de kinderdoop dan moet hij zich niet laten dopen. Niet om bij een bepaalde roeping te blijven, maar omdat hij zich anders voor zijn geweten zou laten overdopen en een dubbele doop kent de Schrift niet. Je behoort maar één keer met de christelijke doop gedoopt te worden. Het is dus een zaak voor het persoonlijk geweten.