Betreft: 1 Ko 9: 5
Vraag:
Hoe kan Paulus het recht opeisen om een zuster als vrouw te mogen omvoeren of meenemen, terwijl hijzelf niet getrouwd wil zijn en hij de ongehuwde staat aanbeveelt.
Antwoord:
Paulus moet zich blijkens vers 3 verdedigen tegenover mensen, die zich een oordeel over hem aanmatigen.
Er staat niet precies welke bezwaren deze mensen tegen de apostel inbrengen, maar dat moet liggen op het vlak van het zich laten verzorgen door de gemeente als dienstknechten des Heren. Dit laat zich namelijk afleiden uit de verdediging van de apostel. De apostel geeft namelijk aan, dat hij beslist geen klaploper is geweest, integendeel hij is om zo te zeggen ‘goedkoper’ in onderhoud dan de andere apostelen. Hij verdedigt zich nu als volgt:
a. hebben wij (hij en zijn medearbeiders) geen bevoegdheid om te eten en te drinken (op kosten van de gemeente, moeten we daar bij denken). Hij had dat recht, maar maakte daarvan geen gebruik, hij werkte met zijn eigen handen en voorzag zo in zijn onderhoud. Hoe durfde men dan aanmerking op hem te maken!
b. andere apostelen namen hun vrouw mee op hun zendingsreizen, dat kostte allemaal geld en onderhoud dat voor rekening van de gemeente kwam. Had Paulus soms als enige dat recht niet?!
Hiermee wil Paulus dus niet zeggen: Ik wil ook wel getrouwd zijn en ook wel mijn vrouw bij me hebben.
Nee, daar piekert hij niet over, het gaat hem er alleen om dat hij net zo goed als de anderen dat recht had. Hij heeft echter geen vrouw, hij neemt dus ook geen vrouw mee op reis, hij is dus helemaal niet uit op winstbejag of een gemakkelijk leventje.
Vervolgen gaat hij dan in vers 7 enz. aangeven, dat een dienstknecht van de Heer van het evangelie leven mag. In dit kader moeten we dus vers 4 bezien en dan is er geen tegenspraak.