Betreft: 1 Ko 15: 24-28
Vraag:
(a) Wat betekent christocratie en theocratie?
(b) De Heer Jezus is toch God, hoe kan Hij dan onderworpen worden en aan wie?
(c) Hoe is 1 Ko 15: 24 te rijmen met Lk 1: 33?
Antwoord:
(a) Met christocratie (geen algemeen gangbaar woord trouwens) bedoelen we de regering van Christus in Zijn Koninkrijk, waar Hij het voor het zeggen heeft. Nu zit Hij met zijn Vader in Diens troon, maar straks zal Hij zitten op zijn eigen troon en zullen wij in zijn heerschappij delen (zie Op 3: 21).
Onder theocratie verstaan we de regering van God en wel dat met Gods wil absoluut gerekend wordt. Zo’n soort regering was er tijdens de regering van David. David wist zich een dienstknecht van God en hield (behoudens zijn zonde met Batseba en de volkstelling) rekening met God.
Natuurlijk is de regering van Christus in het duizendjarig rijk ook een vorm van theocratie, want Christus zal volmaakt naar de gedachten van God regeren.
Om het verschil tussen deze regering van Christus in het duizendjarig rijk en de volle Godsregering daarna echter enigszins onder woorden te brengen gebruiken we de termen: (specifieke) christocratie en (specifieke) theocratie, hoewel de eerste eigenlijk ook een vorm van theocratie is.
(b) Christus is de eeuwige Zoon van God. Als zodanig is Hij God en één met de Vader. Hij is echter mens geworden en zal als de verheerlijkte Mens in zijn koninkrijk regeren. Als zodanig komt er een eind aan zijn koninkrijk en geeft Hij het koninkrijk aan de Vader over. Dan gaat de christocratie over in de volle theocratie en wordt Christus als zodanig onderworpen aan de Vader. Het ziet dus op het einde van zijn messiaanse regering. Daarna zal God (dat is de drie-ene God) alles en in allen zijn.
c) Het koningschap is eeuwig. Er komt geen einde aan zoals wel aan aardse koninkrijken die door anderen onderworpen worden (zie Dn 2: 44). Het enige is dat de regeringsvorm verandert, maar in principe is het hetzelfde goddelijke koningschap.