Betreft: 2 Ko 7:1
Vraag:
Wordt onder bezoedeling (bevlekking) van het vlees de lichamelijke, sexuele omgang bedoeld? Moet die dan negatief beoordeeld worden?
Antwoord:
God heeft man en vrouw zo geschapen dat ze een heel intieme lichamelijke, sexuele omgang met elkaar kunnen hebben. Deze geslachtsgemeenschap is een gave van God en moet dus op zichzelf beschouwd heel positief opgevat worden. God heeft er ook lichamelijk het beleven van vreugde aan verbonden.
In Gn 1:27 wordt gezegd, dat de mens vruchtbaar moet zijn en zich moet vermenigvuldigen. Daarvoor is sexuele gemeenschap noodzakelijk (menselijke manipulaties buiten beschouwing gelaten). In dit vers wordt de gemeenschap van man en vrouw dus gezien in het licht van de voortplanting.
Het is echter beslist geen noodzakelijk kwaad, zoals sommige dwaze, ‘zware’ christenen soms beweren. In Gn 2:24 wordt over de geslachtsdaad als een uiting van eenheid (waarbij liefdedaad wordt verondersteld). Daar wordt niet over voortplanting gesproken. Sexuele omgang mag er dus ook zijn als er geen voortplanting (meer) mogelijk is.
Na Gn 1 en 2 lezen we echter van de zondeval en daarmee is de onreinheid in het menselijk denken en handelen opgetreden.
God beperkt het sexuele verkeer tot het terrein van het huwelijk, de mens stoort zich daar echter niet aan. Wanneer nu seks buiten het huwelijk om ‘gepleegd’ wordt dan is er van bezoedeling van het vlees sprake. Dat geldt natuurlijk ook van allerlei perverse zedelijke handelingen, maar globaal gezegd kun je dit woord toepassen op alles wat ontucht heet.