Betreft: Gl 4: 27
Vraag:
Wordt met deze tekst bedoeld dat er meer gelovigen uit de heidenen zullen zijn, dan gelovigen uit de volken?
Antwoord:
Bij een aanhaling van een profetie uit het Oude Testament doen we goed na te gaan:
- welke directe vervulling een profetie heeft gehad in het verleden, of zou gehad hebben als men zich bekeerd had,
- welke vervulling er geestelijk te zien is in deze tijd,
- welke vervulling nog te wachten staat in de eindtijd.
Het voert te ver de argumenten voor deze drievoudige benadering hier aan te voeren. We gaan nu van de juistheid ervan uit.
Gl 4: 27 is een aanhaling van de profetie uit Js 54. Jesaja verplaatst ons in de tijd vóór de ballingschap.
Vanaf de roeping van het volk uit Egypte tot aan de ballingschap was Jeruzalem de huisvrouw der jeugd (vs. 7, vgl. ook Jr 2: 2). Ze had toen een man , namelijk de Here God, die haar Maker was (vgl. vs 5). In die tijd verwekte ze kinderen.
Vanwege hun ontrouw zullen de Israëlieten echter in ballingschap gaan. Tijdens de ballingschap zal Jeruzalem verlaten liggen en is ze te vergelijken met een onvruchtbare, eenzame vrouw (vs. 1). Ze is verlaten, bedroefd van geest, en versmaad (vs. 6,7). Ze is verdrukt, als door onweer voortgedreven en ongetroost (vs. 11).
Nu belooft God dat Hij deze verlaten vrouw weer zal aannemen (vs. 7). En dan zal blijken dat Jeruzalem tijdens de ballingschap als onvruchtbare, als vrouw zonder man, meer kinderen verwekt heeft als vóór de ballingschap.
Dit weer aannemen als vrouw is in zekere zin gebeurd met de terugkeer uit Babel. Toen zijn echter maar weinig Israëlieten teruggekeerd. Had het hele volk zich bekeerd en waren ze trouw geweest dan zou God heel zijn volk weer thuis hebben kunnen halen en zou Jeruzalem in gejuich hebben kunnen uitbreken omdat het aantal Israëlieten dan veel groter zou zijn als daarvoor. De terugkeer uit Babel heeft echter niet de vervulling van Js 54 te zien gegeven.
De tweede uitleg ziet op de geestelijke kinderrijkdom van Jeruzalem. Zoals Paulus uit de geschiedenis van Abraham met enerzijds Sara en anderzijds Hagar een geestelijke les naar voren brengt, zo brengt hij uit de profetie van Jesaja een geestelijke vervulling naar voren. In Gl 4: 27 heeft hij het namelijk niet over de talrijkheid van het volk als zodanig, maar over de talrijkheid van de geestelijk kinderen, de kinderen van de belofte. Als zodanig zijn de kinderen van Jeruzalem in de staat van verlatenheid meer dan die uit de tijd van haar verbinding met God in het verleden. Er zijn nu uit Joden en Volken veel meer geestelijke zonen en dochters van Abraham (zie voor de geestelijke zin van deze uitdrukking: Lk 13: 16 en 19: 9) geboren, dan in de tijd dat Israël in het land was.
Deze geestelijke vervulling sluit de letterlijke echter niet uit. Straks zal Israël terugkeren uit haar verstrooiing. Dan zal God zijn volk weer ondertrouwen (Js 62) en zal Jeruzalem in gejuich uitbreken over de menigte van zonen en dochters die het zal blijken te hebben (Js 66: 7-9). Het zal vragen: ‘Wie heeft mij deze gebaard, daar ik toch van kinderen beroofd en onvruchtbaar was’ (Js 49: 14-23). En die kinderen zullen dan niet alleen natuurlijke nakomelingen van Abraham zijn, maar tevens zijn geestelijke zonen en dochters (Js 60: 21).
Wij kunnen nu al juichen om het heil dat God ons geschonken heeft en om het feit dat er in deze tijd vele geestelijke kinderen van Abraham zijn. In Js 54: 1 gaat het echter om Israël ofwel Jeruzalem dat toegeroepen wordt te juichen en die dat in de toekomst ook doen zal.