Efeziërs 01:04 Is er een persoonlijke uitverkiezing?

Betreft: Ef. 1: 4, 5

Vraag:

Is er een persoonlijke uitverkiezing? Geldt daarvoor als norm de voorkennis van God? Hoe zit het met de verantwoordelijkheid van de mens om zich te bekeren?

Antwoord:

Voor we iets over de uitverkiezing zeggen, is het goed naar voren te brengen, dat wij als mensen allen gezondigd hebben en zondig zijn van natuur. De Schrift zegt: ‘Er is niemand die goed doet’ en ‘Want er is geen onderscheid. Want allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods’ (Rm 3:12,23). God zou dus volkomen rechtvaardig zijn als Hij alle mensen voor eeuwig veroordeelde. Recht op behoud heeft namelijk niemand. God heeft echter de mensen lief en wil hun behoud.

‘Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe’ lezen we in de bekende tekst Jh 3:16. Ook andere teksten getuigen daarvan (zie 1 Tm 2:4; Tt 2:11; 3:4 e.a.).
Het verlossingswerk van Christus heeft zo’n grote waarde en bevat zo ’n verzoenende kracht dat alle mensen op grond daarvan behouden zouden kunnen worden. Deze redding is dus zuiver een zaak van Gods barmhartigheid en is pure genade.

Er is echter een voorwaarde verbonden aan het verkrijgen van die genade. De mens moet zich bekeren en geloven in Jezus Christus. We lazen dat al in Jh 3:16. Uit zichzelf wil de mens zich echter niet bekeren en Christus in het geloof aannemen. Wanneer God niet in Zijn genade aan het hart van de mens werkt, zou er geen mens tot bekering komen, want onze wil is zo boos, dat we naar Hem niet willen luisteren. Het heil gaat dan ook volkomen van God uit, zowel wat betreft het leggen van de grondslag ervan op het kruis als ook wat de toepassing ervan aan het hart van de individuele mens aangaat. Als het aan ons lag zou er dus niemand gered worden. God wilde echter mensen redden en hen barmhartigheid bewijzen en daartoe heeft Hij mensen uitverkoren om gered te worden.

Hoe en aan wie God Zijn barmhartigheid wil bewijzen is volkomen Zijn zaak. Hij heeft het recht om barmhartigheid te bewijzen ‘aan wie Hij wil’, evengoed heeft Hij het soevereine recht om te verharden wie Hij wil.

Naar welke norm Hij barmhartigheid bewijst is ons niet geopenbaard en daar moeten we dus ‘af blijven’. Dat behoort tot de verborgen dingen, die voor de Heer zijn (Dt 29:29). Eén ding kunnen we wel zeggen, dat er bij God geen willekeur is. ‘Naar zijn wil’ is niet ‘naar Zijn willekeur’.

Van de uitverkiezing is sprake in Ef 1:4,5. En dat Schriftgedeelte laat zien dat die verkiezing er is van voor de grondlegging der wereld. Alle gelovigen zijn ‘in Hem’, d.i. in Christus uitverkoren. De uitdrukking uitverkoren in Hem” betekent niet, dat er slechts een onbestemd aantal mensen is uitverkoren. Nee, er is een persoonlijke verkiezing. Dat laat zich afleiden uit Rm 8:28,29 en Hd 13:48.

Nog eens onderstrepen we, dat ons de norm voor deze uitverkiezing in de Schrift niet is meegedeeld. We weten niet op grond waarvan God de een wel uitverkiest en de ander niet. Dit punt kan niet te sterk benadrukt worden. er is daarover in het verleden namelijk op allerlei manier gespeculeerd met alle nare gevolgen van dien. Een van de speculaties is, dat God zou hebben uitverkoren op grond van ‘vooruitgezien geloof’. Nu staat er inderdaad in de Schrift, dat we uitverkoren zijn ‘naar de voorkennis van God'(1 Pt 1:1,2), maar er staat niet bij, dat die voorkennis betrekking heeft op het tot geloof komen van de zondaar. Bovendien zou dan Gods verkiezing van ons-tot-geloof-komen afhangen en het is sterk de vraag of dat ooit het geval kan zijn. Want waarom zou er dan nog een uitverkiezing moeten zijn? Het lijkt namelijk op het paard achter de wagen spannen.

Zo in de zin van: God ziet vooruit wie zich zullen bekeren en besluit nu die te gaan uitverkiezen. Ik denk dat we (met Calvijn) deze opvatting moeten afwijzen. Om het heel voorzichtig te stellen: als het vooruitgezien geloof in de uitverkiezing al een rol zou spelen dan zal het toch nooit de enige grond voor de uitverkiezing zijn.
Er is wel een reden om het zo voorzichtig te stellen want er is nu eenmaal sprake van verkoren zijn naar de voorkennis van God en die voorkennis moet toch op iets betrekking hebben.

We moeten ook bedenken dat de leer van de uitverkiezing niet gegeven is om bekeerden een struikelblok in de weg te leggen, maar om gelovigen een vaste grond te geven voor de zekerheid van het heil. Het heil hangt niet van mij af, maar van een verkiezende God Ef 1.4, 5 God, die het werk in mij is begonnen en Die het voleindigen zal tot op de dag van Jezus Christus (Fl 1:6).

De leer van de uitverkiezing mag nooit gebruikt worden om er zich achter te verschuilen en om de oproep tot bekering naast zich neer te leggen.
God roept ieder mens op zich te bekeren (Hd 17:30,31). Die oproep is een bevel en dat bevel vraagt om gehoorzaamd te worden. Geen mens kan of mag zeggen: ‘Ik weet niet of ik uitverkoren ben en zo lang ik dat niet weet, kan ik mij niet bekeren’.
Js 53:1 luidt namelijk niet: ‘Aan wie is de arm des Heren geopenbaard’ met daarna: ‘Wie heeft onze prediking gelooft’. Nee, de volgorde is juist andersom.

Hetzelfde zien we in Jh 1:12. Er staat in dat vers niet: ‘Hun die Hij macht gegeven heeft kinderen Gods te worden hebben Hem aangenomen’, maar andersom: ‘Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden’.

Vaak is in dit verband de volgende illustratie gebruikt: het is ermee als met het binnengaan in een kamer waar aan de buitenkant boven de deur staat: ‘Komt allen tot Mij die vermoeid en belast zijt en Ik zal u rust geven’. Terwijl de mens die de deur binnengaat en omkijkt naar de binnenkant van de deur er boven ziet staan: ‘Gij zijt uitverkoren van voor de grondlegging der wereld’. Om dat laatste te zien moet je echter naar binnen zijn gegaan.

Wat betreft de verhouding tussen Gods raad en de menselijke verantwoordelijkheid moeten we eveneens zeggen dat ons die niet is geopenbaard. We moeten niet menen dat we die twee zo kunnen harmoniëren dat alles voor ons gevoel ‘klopt’.
Wel zijn er enkele teksten die ons iets kunnen helpen. Daar is in de eerste plaats Js 10:5-10 waar staat dat Assur de roede van Gods toorn is tegen Zijn volk (Juda). Wil dat zeggen, dat Assur bewust God wilde dienen en Zijn toorn over Juda wilde brengen? Geen sprake van. Assur trok op naar Juda omdat het dat zelf wilde. Assur wilde zijn gebied uitbreiden en buit behalen en om de God van het volk Israël lachte Assur. Vandaar dat God kan zeggen: ‘Wee de Assyriër die de roede van Mijn toorn is’.
Assur werd door God dus niet gedwongen om te doen wat het deed. Anderzijds deed Assur het ook niet vrijwillig met de zin om een taak voor God te verrichten. Nee, Assur deed volkomen zijn eigen wil en daarmee deed het precies wat God besloten had dat gebeuren moest. Die laatste twee zaken gingen dus samen.

Hetzelfde vinden we in Hd 4:28. We lezen daar dat Israël, de volken en hun koningen precies doen wat God in Zijn raad besloten had dat gebeuren zou. Betekent dat, dat Pilatus bepaalde dingen deed of gedaan heeft om daarmee de raad van God te dienen? Geen sprake van: Pilatus zocht de weg die voor hem het beste uitkwam en trok zich van God en Zijn raad niets aan. En toch liep alles precies volgens Gods plan. Kijk, dat gaat boven ons verstand. Zonder dat God van de mens een automaat maakt die wel moet doen wat Hij, de Allerhoogste, zegt, voert de mens precies uit wat Hij wil.
Zo is het ook met de verkiezing en de verharding. De mens vervult daarin Gods plannen, Zijn raad, zonder daarbij tot een willoos werktuig, een automaat gemaakt te worden. Zodra we dit geheim echter verder willen verklaren gaan we de mist in. Dit moet ons voldoende zijn.

Tenslotte willen we het voorgaande nog een zo formuleren: Als de mens verloren gaat is dat voor 100% zijn eigen schuld en als een mens gered wordt is dat voor 100% Gods genade.

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies